de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Zutphen op 4 juli 2002, onder reg.nr. 00/99 WAO 58, mondeling gedane uitspraak.
Namens appellant heeft mr. A. Bijlsma, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Zwolle, een verweerschrift ingezonden.
De rechtbank Zutphen heeft vragen van de Raad beantwoord.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 22 februari 2005, waar partijen met voorafgaand bericht niet zijn verschenen.
Gedaagde heeft in juli 1998 als werkloos vrachtwagenchauffeur bij appellant melding gemaakt van arbeidsongeschiktheid wegens verschillende klachten, waaronder whiplashklachten als gevolg van een hem eerder overkomen auto-ongeval. Bij besluit van 5 augustus 1999 heeft appellant, in aansluiting op de wettelijke wachttijd van 52 weken, met ingang van 12 juli 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering aan gedaagde toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Bij het bestreden besluit van 21 december 1999 heeft appellant zijn primaire besluit van 5 augustus 1999 in bezwaar gehandhaafd. Gedaagde is het met het bestreden besluit niet eens omdat hij meent volledig arbeidsongeschikt te zijn.
De rechtbank heeft ten behoeve van haar oordeelsvorming de revalidatiearts prof. dr. G. Zilvold als deskundige geraadpleegd. Op verzoek van die deskundige is ook een (neuro)psychologisch onderzoek ingesteld door de GZ-psycholoog drs. M.G.B.G. Blokhorst. Op grond van de uitkomsten van zijn eigen onderzoek en van het (neuro)psychologische onderzoek, heeft de deskundige Zilvold in zijn rapport van 18 april 2001 aangegeven dat er op verschillende, door hem nader genoemde, onderdelen van het belastbaarheidspatroon zwaardere beperkingen voor gedaagde gelden dan de beperkingen die appellant bij zijn besluitvorming tot uitgangspunt heeft genomen.
Naar blijkt uit de vanwege appellant bij monde van diens bezwaarverzekeringsarts gegeven reactie op dit rapport van Zilvold, heeft appellant zich met de conclusies van die deskundige met betrekking tot de voor gedaagde van toepassing te achten beperkingen kunnen verenigen. Appellant heeft zich in verband hiermee nader op het standpunt gesteld dat een drietal van de geselecteerde functies alsnog niet passend is te achten.
Als gevolg hiervan zou nog slechts een tweetal functies resteren, te weten chauffeur bestelauto en chauffeur groepsvervoer, zodat bijduiding van een derde functie noodzakelijk was. Na hernieuwde raadpleging van het Functie Informatie Systeem (FIS) is als zodanige derde functie de functie van medewerkster vul- en stikwerk matrassen, e.d. (hierna: stikster matrassen en dekbedden) geselecteerd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de actualiseringsdatum van deze laatstgenoemde functie 19 september 2001 is - dus een datum gelegen na de in geding zijnde datum 12 juli 1999 - in verband waarmee volgens de rechtbank onvoldoende is gebleken dat die functie op de datum in geding met een vergelijkbaar aantal arbeidsplaatsen en een vergelijkbare belasting en beloning op de arbeidsmarkt voorkwam.
Daarnaast moet, aldus de rechtbank, gelet op de nadere rapportage van de deskundige Zilvold van 11 maart 2002, de functie van stikster matrassen en dekbedden voor gedaagde in medisch opzicht ongeschikt worden geacht, in verband met de daarin voorkomende belasting op de aspecten zitten en gebruik van de nek.
Nu aldus slechts twee functies resteren, berust naar de zienswijze van de rechtbank de onderhavige schatting in het licht van de in het Schattingsbesluit WAO, WAZ en Wajong vervatte getalsmatige eisen, op een te smalle basis, zodat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden.
Appellant heeft in hoger beroep in de eerste plaats naar voren gebracht dat wel degelijk is onderzocht of de meergenoemde functie van stikster ook op de in geding zijnde datum 12 juli 1999 aanwezig was. Zowel de arbeidsmogelijkhedenlijst, de verkorte functieomschrijving als de verwoording functiebelasting dateren, aldus appellant, van 12 juli 1999 en geven aldus de op die datum actuele gegevens weer.
In de tweede plaats richten de grieven van appellant zich tegen het oordeel van de rechtbank dat, gelet op de nadere rapportage van de deskundige Zilvold van 11 maart 2002, de functie van stikster niet als voor gedaagde medisch passend kan worden aanvaard, in verband met de aan die functie verbonden belasting op de aspecten zitten en nekgebruik.
De Raad stelt in de eerste plaats vast dat partijen niet van mening verschillen over de voor gedaagde op de datum in geding geldende beperkingen. De Raad gaat met appellant en gedaagde ervan uit dat voor gedaagde de beperkingen van toepassing zijn zoals deze zijn vastgesteld door appellant en nadien zijn aangevuld en aangescherpt door de deskundige Zilvold.
Voorts valt aan het namens gedaagde in hoger beroep ingediende verweerschrift, waarin immers expliciet wordt opgemerkt dat “in hoger beroep nog slechts aan de orde is de vraag of terecht is gesteld dat de functie van coupeuse niet door cliënt kan worden vervuld”, te ontlenen dat gedaagde zich kan verenigen met de door appellant bij aanvullend beroepschrift naar voren gebrachte stelling dat de functie van stikster matrassen en dekbedden, anders dan door de rechtbank is overwogen, ook met een juiste actualiseringsdatum voorkomt. Ook de Raad gaat hiervan uit, nu een en ander genoegzaam blijkt uit de door appellant genoemde FIS-formulieren, als hiervoor vermeld.
Partijen worden aldus nog slechts verdeeld gehouden door de vraag naar de passendheid in medisch opzicht van de functie van stikster matrassen en dekbedden.
De Raad overweegt dienaangaande als volgt.
De deskundige Zilvold heeft in zijn aanvullende rapport van 11 maart 2002 aangegeven dat hij de beide chauffeursfuncties wel haalbaar acht voor gedaagde maar dat zulks anders ligt voor de functie van stikster. Hierbij heeft hij in aanmerking genomen de in die functie voorkomende zitbelasting, te weten zitten gedurende vrijwel de gehele dag, in samenhang bezien met het in die functie eveneens voorkomende intensieve nekgebruik. Die gecombineerde belasting zal naar het oordeel van Zilvold, gegeven de voor gedaagde van toepassing te achten beperkingen, tot problemen voor gedaagde leiden.
Appellant stelt zich, in het bijzonder met een beroep op de zienswijze van zijn bezwaararbeidsdeskundige J.K.J. Hettinga, zoals deze blijkt uit diens rapport van 19 april 2002, op het standpunt dat meergenoemde functie wel als voor gedaagde geschikt kan worden aangemerkt.
De Raad volgt appellant hierin niet. De Raad wijst daarbij vooreerst op zijn vaste rechtspraak, waarin besloten ligt dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel dient te worden gevolgd. Aan de Raad is niet gebleken van aanknopingspunten om in dit geval van dat beginsel af te wijken.
Met name acht de Raad zulke aanknopingspunten niet gelegen in de door appellant, met een beroep op evenvermeld rapport van zijn bezwaararbeidsdeskundige Hettinga, aangedragen argumenten waarom de deskundige Zilvold tot een onjuiste conclusie zou zijn gekomen. Die argumenten komen in essentie erop neer dat in de functie stikster het zitten periodiek wordt onderbroken bij het opvouwen van het dekbed om - na het verrichten van het vereiste stikwerk - verder te worden getransporteerd, en er in die functie voorts geen sprake is van extreme nekstanden.
Uit het rapport van Zilvold van 11 maart 2002 komt evenwel niet naar voren dat gedaagde, wat betreft het gebruik van zijn nek, uitsluitend beperkt zou zijn ten aanzien van extreme nekstanden: gedaagde wordt, zo leidt de Raad af uit het geheel van de bevindingen en conclusies van Zilvold, door die deskundige in zijn algemeenheid buiten staat geacht om arbeid te verrichten waarbij de nek langdurig in een bepaalde houding moet worden gefixeerd. Naar het oordeel van Zilvold is van een zodanige gefixeerde en voor gedaagde ongeschikt te achten nekhouding sprake bij de functie van stikster. In zijn oordeel ligt besloten dat het periodiek onderbreken van het stikwerk voor het opvouwen van de dekbedden kennelijk onvoldoende compensatie vormt voor die te zware nekbelasting.
De deskundige Zilvold heeft daarmee, naar het de Raad wil voorkomen, zijn opvatting over de ongeschiktheid van meergenoemde functie genoegzaam en overtuigend onderbouwd. Hetgeen appellant daar tegenover heeft gesteld, als hiervoor in samenvatting weergegeven, is in het licht van de eveneens hiervoor weergegeven hoofdregel uit de rechtspraak van de Raad en mede in aanmerking genomen dat het standpunt van appellant ten dele is gegrond op een onjuist, althans onvolledig, uitgangspunt met betrekking tot gedaagdes nekbeperkingen, ontoereikend om die opvatting van de deskundige Zilvold terzijde te stellen.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht appellant te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322, - voor verleende rechtsbijstand.
De Raad beslist als volgt.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep tot een bedrag groot € 322, -, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van € 414,- wordt geheven.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. J.W. Schuttel en mr. C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van H.H.M. Ho als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 april 2005.