ECLI:NL:CRVB:2005:AT3595

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5731 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
  • G.J.H. Doornewaard
  • N.J. Haverkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de herziening van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen op basis van schattingsbesluiten

In deze zaak gaat het om de herziening van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen van appellante, die eerder een uitkering ontving op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen een besluit van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 15 mei 2001, waarin haar uitkeringen zijn herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%. De zaak heeft een lange voorgeschiedenis, waarbij eerdere besluiten en uitspraken van de rechtbank Groningen zijn vernietigd door de Raad, onder andere vanwege een onjuiste arbeidskundige grondslag. De Raad heeft in eerdere uitspraken vastgesteld dat de schatting van arbeidsongeschiktheid niet op voldoende functies was gebaseerd.

De Raad heeft de zaak behandeld op 18 februari 2005, waarbij appellante niet aanwezig was, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. E.T.B. Lap. De Raad oordeelt dat het nieuwe besluit van gedaagde niet in strijd is met eerdere uitspraken, omdat het gebaseerd is op een andere ingangsdatum en een herziening van de WAO-uitkering. De Raad concludeert dat de schatting van arbeidsongeschiktheid nu wel op drie functies is gebaseerd, die voldoende arbeidsplaatsen hebben. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Groningen, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard.

De Raad wijst ook op het feit dat appellante geen verzoek heeft ingediend om schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan, met J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en N.J. Haverkamp als leden, in aanwezigheid van griffier J.E. Meijer.

Uitspraak

02/5731 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij een - na vernietiging door de Raad bij uitspraak van 14 november 2000 van het besluit op bezwaar van 14 juli 1998 wegens een onjuiste arbeidskundige grondslag - opnieuw genomen besluit op bezwaar van 15 mei 2001 heeft gedaagde de aan appellante op grond van de (later per 1 januari 1998 ingetrokken) Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) laatstelijk naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer verleende uitkeringen ingetrokken respectievelijk herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%.
Bij uitspraak van 7 oktober 2002, kenmerk Awb 01/00491 AAWAO, heeft de rechtbank Groningen het beroep van appellante tegen het besluit van 15 mei 2001 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde en nadien nog aangevulde gronden hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 18 februari 2005. Appellante is niet verschenen. Voor gedaagde is verschenen mr. E.T.B. Lap, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 9 januari 1995 heeft gedaagde de op dat moment laatstelijk naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer aan appellante toegekende AAW- en WAO-uitkeringen per 21 februari 1995 ingetrokken onder overweging dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 25 respectievelijk 15% bedraagt.
Bij uitspraak van 29 januari 1998 heeft de rechtbank Groningen het beroep van appellante tegen het besluit van 9 januari 1995 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 26 november 1997 heeft gedaagde de op dat moment laatstelijk wederom naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer aan appellante toegekende AAW- en WAO-uitkeringen per 19 januari 1998 ingetrokken onder overweging dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 25 respectievelijk 15% bedraagt.
Bij besluit op bezwaar van 14 juli 1998 heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen zijn besluit van 26 november 1997 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 november 1999 heeft de rechtbank Groningen het beroep van appellante tegen het besluit op bewaar van 14 juli 1998 ongegrond verklaard.
Bij zijn uitspraak van 14 november 2000, kenmerk 98/1962 AAW/WAO en 99/6013 AAW/WAO, heeft de Raad de beide genoemde uitspraken, het besluit van 9 januari 1995 en het besluit op bezwaar van 14 juli 1998 vernietigd. Daartoe heeft de Raad ten aanzien van beide besluiten overwogen dat niet kan worden gezegd dat die besluiten zijn gebaseerd op onjuiste dan wel onvolledige medische gegevens, maar voorts dat aan beide besluiten slechts twee in plaats van ten minste drie voor appellante geschikte functies ten grondslag zijn gelegd.
Wat de arbeidskundige kant van het besluit op bezwaar van 14 juli 1998 betreft heeft de Raad meer in het bijzonder overwogen dat, aangezien de aan appellante voorgehouden functies medisch secretaresse en medisch registratie-assistente tot dezelfde zogeheten functiebestandscode (fb-code) behoren (3211) - omdat zij, wat inherent is aan het functieinformatie-systeem, voor ten minste 65% met elkaar overeenkomen - het derhalve in beginsel niet voor de hand ligt deze als verschillende functies te zien. Dergelijke functies zullen voor de toepassing van artikel 3 van het Schattingsbesluit veeleer als één functie moeten worden beschouwd.
In reactie op deze uitspraak van de Raad heeft gedaagde bij zijn op 15 mei 2001 opnieuw genomen besluit op bezwaar de per 19 januari 1998 naar een mate van arbeidsonge-schiktheid van 80% of meer herleefde uitkering op grond van de (eerder per 1 januari 1998 ingetrokken) AAW per 19 maart 1998 ingetrokken en de eveneens per 19 januari 1998 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer herleefde WAO-uitkering per 19 maart 1998 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%. Aan die schatting heeft gedaagde dezelfde functies ten grondslag gelegd als aan het door de Raad vernietigde besluit op bezwaar van 14 juli 1998 onder aantekening dat, anders dan waarvan de Raad is uitgegaan, de functie medisch secretaresse behoort tot fb-code 3211 en dat de functie medisch registratie-assistente behoort tot een andere fb-code, te weten 3221.
In beroep tegen het besluit van 15 mei 2001 heeft appellante betoogd dat de uitspraak van de Raad van 14 november 2000 rechtens onaantastbaar is geworden en dat bijgevolg het nieuwe besluit op bezwaar niet in stand kan blijven.
De rechtbank heeft het betoog van appellante niet gehonoreerd, overwegende dat de beide evengenoemde functies wel degelijk behoren tot verschillende fb-codes (3211 en 3221), dat de schatting was gebaseerd op drie functies met voldoende arbeidsplaatsen, dat het besluit op bezwaar van 14 juli 1998 niet in strijd was met artikel 3, eerste lid, van het Schattingsbesluit en dat gedaagde - ondanks de in kracht van gewijsde gegane uitspraak van de Raad - een nieuw besluit op bezwaar heeft kunnen nemen op basis van dezelfde gegevens.
Evenmin als de rechtbank ziet de Raad enige verplichting of aanleiding om het thans bestreden besluit op bezwaar te vernietigen. Het is duidelijk dat de Raad (abusievelijk) ten onrechte de beide evengenoemde functies tot dezelfde fb-code (3211) heeft gerekend. Na de uitspraak van de Raad van 14 november 2000 behoorde het nemen door gedaagde van een exact zelfde besluit op bezwaar als het vernietigde besluit op bezwaar van 14 juli 1998 niet tot de mogelijkheden. Maar gedaagde heeft niet een exact zelfde besluit op bezwaar genomen, doch een besluit op bezwaar dat voorziet in een andere ingangsdatum van de intrekking van de AAW-uitkering alsook in herziening en nadere vaststelling van de WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25% in plaats van intrekking van die uitkering. Dat het opnieuw genomen besluit op bezwaar is gebaseerd op dezelfde gegevens als waarop het vernietigde besluit op bezwaar was gebaseerd, doet daaraan niet af. Geen wettelijk voorschrift of rechtsregel staat in de weg aan de wijze waarop gedaagde in dit geval heeft geprobeerd om uit de als gevolg van de uitspraak van de Raad van 14 november 2000 ontstane situatie te geraken.
Het feit dat de AAW reeds per 1 januari 1998 was ingetrokken, leidt de Raad wat het punt dat partijen thans verdeeld houdt niet tot een ander oordeel.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellante faalt. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht zijn geen termen aanwezig.
Tot slot in aanmerking genomen dat appellante haar standpunt dat er sprake is van strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentale vrijheden (EVRM) om reden dat de redelijke termijn is overschreden, niet vergezeld heeft doen gaan van een verzoek om gedaagde te veroordelen tot vergoeding van de door haar tengevolge van de trage afdoening geleden schade, beslist de Raad als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en mr. N.J. Haverkamp als leden in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 april 2005.
(get.) J. Janssen.
(get.) J.E. Meijer.