ECLI:NL:CRVB:2005:AT3596
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die op 2 december 1998 ongeschikt werd verklaard voor zijn werk als hoofd acceptatie/informatie bij een verzekeringsmaatschappij na een val van een paard. Appellant ontving aanvankelijk een uitkering van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, maar na een herbeoordeling in september 2000 concludeerde de verzekeringsarts dat hij in staat was om een inkomen te verdienen dat hem voor 55 tot 65% arbeidsongeschikt maakte. Dit leidde tot een herziening van zijn uitkering per 11 december 2000.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 17 november 2004 was appellant niet aanwezig, maar op 23 februari 2005 verscheen hij wel, terwijl gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. W.M.J. Evers van het Uwv. De Raad heeft de medische gegevens en rapporten van deskundigen, waaronder een neuroloog, in overweging genomen.
De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de herziening van de uitkering konden onderbouwen. De rechtbank had terecht de conclusies van de deskundige gevolgd, die had vastgesteld dat appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de herziening van de WAO-uitkering terecht was gedaan. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak.