E N K E L V O U D I G E K A M E R
[appellant], wonende te [woonplaats], Marokko, appellant,
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Appellant heeft op daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 augustus 2003, nr. AWB 02/3038 AKW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 16 maart 2005, waar appellant niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van de Nes, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
Bij besluit van 19 februari 2002 is aan appellant, die woonachtig is in Marokko en een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), medegedeeld dat hij met ingang van het vierde kwartaal van 2001 geen recht meer heeft op kinderbijslag, omdat hij niet meer verzekerd is voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) nu zijn jongste kind Mahamad inmiddels 18 jaar is geworden.
Bij beschikking op bezwaar van 10 juni 2002, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het tegen het besluit van 19 februari 2002 ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verkaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij kinderbijslag aanvraagt ten behoeve van zijn kinderen die nog met hun opleiding bezig zijn.
De Raad overweegt als volgt.
Appellant is op grond van artikel 26 van het Koninklijk Besluit van 24 december 1998, Stb. 1998, 746 (hierna: KB 746) na zijn vertrek naar Marokko verzekerd gebleven voor de AKW.
Artikel 26 van KB 746 is met ingang van 1 januari 2000 vervallen.
In artikel 27, lid 1, van KB 746 is bepaald dat de persoon die tot 1 januari 2000 op grond van artikel 26 verzekerd was voor de volksverzekeringen, en die uitsluitend door het vervallen van dit artikel vanaf die dag geen recht meer heeft op kinderbijslag op grond van de AKW, ook na die datum op grond van artikel 26 verzekerd blijft voor de AKW, zolang het jongste kind voor wie de verzekerde voor die dag recht had op kinderbijslag, de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt.
Nu appellants jongste kind Mahamed, geboren op 25 september 1983, op 25 september 2001 de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt kan appellant vanaf die datum aan bovengenoemde overgangsregeling geen verzekering voor de AKW meer ontlenen en heeft gedaagde terecht kinderbijslag geweigerd met ingang van het vierde kwartaal van 2001.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist wordt mitsdien als volgt.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.J. Simon, in tegenwoordigheid van mr. M.F. van Moorst als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 april 2005.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par le maître mr. H.J. Simon en présence de le maître
mr. M.F. van Moorst en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, 1 april 2005.
Les parties disposent d’un délai de six semaines à compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas : Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL 2500 EH ’s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de groupe d’assurés.