ECLI:NL:CRVB:2005:AT3855

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3683 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
  • G.J.H. Doornewaard
  • N.J. Haverkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft op 1 april 2005 uitspraak gedaan in deze zaak. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.M.A. van Hoof, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn uitkering per 1 maart 1998 in te trekken. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 15% bedroeg.

De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van 19 december 1997 gegrond verklaard, maar in een latere uitspraak op 19 juni 2003 werd het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder een rapport van revalidatie-arts E.L.D. Angenot, die twijfels had over de geschiktheid van appellant voor bepaalde functies. De Raad concludeert echter dat de extra beperkingen die door Angenot zijn aangenomen alleen betrekking hebben op de linkerarm van appellant, terwijl voor de rechterarm geen beperkingen zijn vastgesteld.

De Raad oordeelt dat de gedaagde voldoende heeft aangetoond dat appellant met zijn beperkingen in staat is de voorgehouden functies te vervullen. De Raad bevestigt dat de belasting van de functies niet de belastbaarheid van appellant overschrijdt, en dat de werkzaamheden boven schouderhoogte slechts sporadisch hoeven te worden uitgevoerd. De Raad komt tot de conclusie dat het bestreden besluit op een juiste medische en arbeidskundige grondslag is genomen en dat het hoger beroep van appellant niet kan slagen. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

03/3683 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 2 juli 1997 heeft gedaagde appellants uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet/Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (AAW/WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%,
per 3 juli 1997 ingetrokken onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedroeg.
Bij besluit van 19 december 1997 is het tegen het besluit van 2 juli 1997 gerichte bezwaar gegrond verklaard en is de datum per welke de uitkering wordt ingetrokken gesteld op 1 maart 1998.
De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 5 juli 1999, geregistreerd onder nummer AWB 99/242, het beroep van appellant tegen het besluit van 19 december 1997 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd onder de overweging dat het besluit op een ondeugdelijk medisch onderzoek was gebaseerd.
Gedaagde heeft op 1 november 1999 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (hierna: het bestreden besluit) waarin het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 juli 1997 gegrond is verklaard en de WAO-uitkering van appellant per
1 maart 1998 is ingetrokken.
Bij uitspraak van 19 juni 2003, geregistreerd onder nummer WAO 99/1830, (hierna: de aangevallen uitspraak) heeft de rechtbank Amsterdam het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft mr. M.M.A. van Hoof, advocaat te Amsterdam, op bij aanvullend beroepschrift van 19 augustus 2003 aangevoerde gronden, hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Als bijlage is overgelegd een memo van de bezwaararbeidsdeskundige
B. Evegaars van 3 september 2003.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad gehouden op 19 februari 2005, waar appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van zijn moeder. Voor gedaagde is verschenen mr. N. Strikwerda, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreide weergave van de feiten en omstandigheden die in dit geding van belang zijn, volstaat de Raad met het volgende.
De rechtbank heeft aanleiding gezien appellant te laten onderzoeken door de revalidatie-arts E.L.D. Angenot. Deze heeft zich in zijn rapport van 19 november 2002 niet geheel kunnen verenigen met het opgestelde belastbaarheidspatroon waarin de beperkingen van appellant zijn opgenomen. Volgens Angenot is het voor appellant niet mogelijk met de linkerarm gedurende een half uur per werkdag één minuut aaneengesloten te werken. De functies samensteller, voorbehandelaar spuiterij en assembleerder zijn door Angenot niet geschikt geacht voor appellant omdat het in deze functies noodzakelijk is boven schouderhoogte te werken. De functie monteur koffiezetters is alleen passend als er niet gekropen hoeft te worden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en overwogen dat gedaagde voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat appellant de geduide functies wel kan vervullen.
De Raad overweegt dat de extra beperkingen die door Angenot zijn aangenomen alleen betrekking hebben op de linkerarm van appellant. Voor de rechterarm zijn geen beperkingen aangenomen.
De Raad overweegt voorts als volgt. Uit het memo van 3 september 2003, afkomstig van de bezwaararbeidsdeskundige
B. Evegaars blijkt dat hij contact heeft opgenomen met de betrokkenen arbeidskundig-analisten. Hieruit is naar voren gekomen dat er bij de functie samensteller moeren en schroeven van het bovenste gedeelte van een werkkast gepakt moeten worden. Die handeling kan met één arm gedaan worden en eventueel kan er gebruik gemaakt worden van een opstapje. Bovendien moet er bij het monteren maximaal op schouderhoogte gewerkt worden. Dat betekent dat er ook onder schouderhoogte gewerkt moet worden en in ieder geval niet boven schouderhoogte. Ook bij de functie voorbehandelaar spuiterij kan volstaan worden met het gebruik van enkel de rechterhand/arm. Het betreft een handeling die ongeveer
45 seconden duurt, 8 maal per dag. Bij de functie assembleerder betreft het ook het pakken van onderdelen van een plank. Dat gebeurt 8 maal per dag, duurt ongeveer 30 seconden en kan ook alleen met rechts uitgevoerd worden.
Naar het oordeel van de Raad heeft gedaagde genoegzaam aangetoond dat appellant met zijn beperkingen in staat is te achten de voorgehouden functies te verrichten. De belasting van de functies overschrijdt de belastbaarheid van appellant niet nu appellant beperkt belastbaar is geacht in het gebruik van alleen zijn linkerarm en door de arbeidskundig-analisten, die de functies uitvoerig hebben bekeken, is aangetoond dat de aan de voorgehouden functies verbonden werkzaamheden, voor wat betreft werken boven schouderhoogte, ook alleen met de rechterarm verricht kunnen worden. Daarbij neemt de Raad mede in ogenschouw dat de werkzaamheden boven schouderhoogte slechts enkele malen per uur verricht hoeven te worden en dat er eventueel gebruik gemaakt kan worden van een opstapje. Nu gebleken is dat in de functie monteur koffiezetters niet gekropen hoeft te worden, is ook die functie geschikt voor appellant.
Ook voor het overige zijn de voorgehouden functies passend en is het bestreden besluit op een juiste medische en arbeidskundige grondslag genomen.
Uit het bovenstaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en mr. N.J. Haverkamp als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 april 2005.
(get.) J. Janssen.
(get.) J.E. Meijer.