ECLI:NL:CRVB:2005:AT3855
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- G.J.H. Doornewaard
- N.J. Haverkamp
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft op 1 april 2005 uitspraak gedaan in deze zaak. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.M.A. van Hoof, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn uitkering per 1 maart 1998 in te trekken. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 15% bedroeg.
De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van 19 december 1997 gegrond verklaard, maar in een latere uitspraak op 19 juni 2003 werd het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder een rapport van revalidatie-arts E.L.D. Angenot, die twijfels had over de geschiktheid van appellant voor bepaalde functies. De Raad concludeert echter dat de extra beperkingen die door Angenot zijn aangenomen alleen betrekking hebben op de linkerarm van appellant, terwijl voor de rechterarm geen beperkingen zijn vastgesteld.
De Raad oordeelt dat de gedaagde voldoende heeft aangetoond dat appellant met zijn beperkingen in staat is de voorgehouden functies te vervullen. De Raad bevestigt dat de belasting van de functies niet de belastbaarheid van appellant overschrijdt, en dat de werkzaamheden boven schouderhoogte slechts sporadisch hoeven te worden uitgevoerd. De Raad komt tot de conclusie dat het bestreden besluit op een juiste medische en arbeidskundige grondslag is genomen en dat het hoger beroep van appellant niet kan slagen. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.