ECLI:NL:CRVB:2005:AT3871

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5583 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.C.M. van Laar
  • L.H. Vogt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsplicht van freelance werkende kok

In deze zaak gaat het om de vraag of er sprake is van een verzekeringsplicht voor een freelance kok die werkzaamheden verricht voor een appellante. De appellante, vertegenwoordigd door T.L. Kok, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle, waarin werd geoordeeld dat de freelance kok, die van 1979 tot 1998 in loondienst heeft gewerkt en daarna als zelfstandig ondernemer is gestart, onder de sociale werknemersverzekeringswetten valt. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 24 februari 2005, waarbij partijen niet aanwezig waren.

De Raad heeft vastgesteld dat er een looncontrole heeft plaatsgevonden bij de appellante, waaruit bleek dat de freelance kok werkzaamheden verrichtte die onder een privaatrechtelijke dienstbetrekking vallen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat aan de drie vereisten voor een privaatrechtelijke dienstbetrekking was voldaan: er was een gezagsverhouding, de verplichting tot persoonlijke dienstverrichting en de verplichting tot loonbetaling. De appellante betoogde dat de kok als zelfstandige werkte en niet onder gezag stond, maar de Raad oordeelde dat de werkopdrachten door de vennoot van de appellante werden gegeven, wat duidt op een gezagsverhouding.

De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat de freelance kok zijn werkzaamheden persoonlijk heeft verricht, ondanks dat hij soms assistentie kreeg van zijn echtgenote. De Raad oordeelde dat het uurtarief dat de kok declareerde, als contraprestatie voor zijn arbeid moet worden gezien. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er waren geen termen aanwezig om de kosten te vergoeden op basis van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door mr. M.C.M. van Laar, met mr. L.H. Vogt als griffier, op 7 april 2005.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/5583 ALGEM
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft T.L. Kok, werkzaam bij fiscaal adviesburo Ton Kok te Kampen, op daartoe aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen gewezen uitspraak van de rechtbank Zwolle (nr. 02/1170) van 20 oktober 2003.
Bij brief van 21 januari 2004 heeft gedaagde een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 24 februari 2005, alwaar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Op 12 november 2001 en 11 februari 2002 heeft bij appellante een looncontrole plaatsgevonden betreffende de jaren 1996 tot en met 2000. Naar aanleiding van de resultaten uit dit onderzoek heeft gedaagde onder andere geconcludeerd dat een nader onderzoek dient te worden ingesteld naar de mogelijke verzekeringsplicht van freelance kok [naam kok], hetgeen heeft geresulteerd in een rapport Buitendienst Verzekeringsplicht van 29 april 2002. Hieruit is gebleken dat [naam kok] van 1979 tot 1 november 1998 bij verschillende bedrijven in loondienst werkzaam is geweest als allround kok. Ingaande 1 november 1998 is hij als zelfstandig ondernemer gestart met een eenmanszaak. Vanaf december 2000 verricht [naam kok] als freelance kok werkzaamheden voor appellante. Gedaagde heeft naar aanleiding van dit onderzoek geconcludeerd dat [naam kok] deze werkzaamheden op basis van een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft verricht, en appellante bij besluit van 29 mei 2002 bericht dat [naam kok] terzake van die werkzaamheden verplicht verzekerd is ingevolge artikel 3 van de sociale werknemers- verzekeringswetten. In het besluit op bezwaar van 27 september 2002 is voormeld standpunt gehandhaafd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat is voldaan aan de drie vereisten voor het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, zulks overeenkomstig het in het besluit op bezwaar van gedaagde neergelegde standpunt van gedaagde.
Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat [naam kok] de werkzaamheden niet in een gezagsrelatie tot appellante heeft verricht, maar als zelfstandige ondernemer. Zijn werkzaamheden bestonden met name uit het bereiden en het opmaken van koude gerechten. [naam kok] kon zijn werkzaamheden naar eigen inzicht indelen. Diverse van deze werkzaamheden werden door hem thuis verzorgd, waarbij zijn echtgenote hem assisteerde. Daarnaast werkte hij voor vier verschillende horecabedrijven. De door [naam kok] gewerkte uren werden door hem bij appellante middels een vast uurtarief gedeclareerd. [naam kok] deelde niet mee in de fooienpot.
De Raad is van oordeel dat de grieven van appellante in hoger beroep niet kunnen slagen en overweegt daartoe het volgende.
Voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking moet zijn voldaan aan drie voorwaarden, te weten een gezagsverhouding, de verplichting de werkzaamheden persoonlijk te verrichten en de verplichting tot loonbetaling.
Of aan die voorwaarden is voldaan wordt beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden van het concrete geval, in samenhang bezien.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die haar tot dit oordeel hebben geleid en maakt deze tot de zijne. Met betrekking tot hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd merkt de Raad nog het volgende op. Het zelfstandig ondernemerschap staat volgens vaste jurisprudentie op zichzelf niet er aan in de weg dat daarnaast in enige omvang werkzaamheden in een privaatrechtelijke dienstbetrekking worden verricht.
Wat betreft de gezagsverhouding overweegt de Raad dat hiervan ingevolge zijn vaste jurisprudentie sprake is indien door de werkgever aanwijzingen en instructies kunnen worden gegeven en deze door de pretense werknemer moeten worden opgevolgd. Blijkens de gedingstukken, met name hetgeen [naam kok] ter zitting van de rechtbank heeft verklaard, kreeg [naam kok] de werkopdrachten van [naam vennoot], vennoot van appellante en tevens kok van beroep, dan wel van de chefkok. Dat [naam kok] deze (werk)opdrachten vervolgens met een grote mate van zelfstandigheid uitvoerde, staat naar het oordeel van de Raad niet aan het aannemen van een gezagsverhouding in de weg, temeer omdat deze werkzaamheden een essentieel onderdeel van de bedrijfsvoering van appellante vormden.
Eerst in hoger beroep is aangevoerd dat diverse van deze werkzaamheden door [naam kok] thuis werden verricht. De Raad passeert deze niet nader onderbouwde en niet uitgewerkte stelling, nu uit de gedingstukken verder ook geen aanknopings- punten naar voren zijn gekomen op grond waarvan getwijfeld dient te worden aan de eerder vastgestelde feiten en omstandigheden.
Met betrekking tot de verplichting tot persoonlijke dienstverrichting overweegt de Raad dat uit de gedingstukken is gebleken dat [naam kok] de werkzaamheden steeds persoonlijk heeft verricht. De omstandigheid dat [naam kok] zich wellicht liet assisteren door zijn echtgenote doet aan het vorenstaande niet af. Uit de door appellante en [naam kok] ondertekende freelance-overeenkomst blijkt dat het appellante te doen was om de deskundigheid en ervarenheid van [naam kok]. Daarbij heeft [naam kok] deze werkzaam- heden ook steeds zelf verricht. Van de mogelijkheid tot vervanging door een willekeurige derde is naar het oordeel van de Raad in een dergelijke situatie geen sprake. Derhalve is de Raad van oordeel dat in casu sprake is van een verplichting tot persoonlijke dienstverrichting.
Het door [naam kok] gedeclareerde uurtarief kan de Raad niet anders beschouwen dan als contraprestatie voor het verrichten van arbeid voor appellante.
Het vorenstaande brengt mee dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.C.M. van Laar, in tegenwoordigheid van mr. L.H. Vogt als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 april 2005.
(get.) M.C.M. van Laar.
(get.) L.H. Vogt.