ECLI:NL:CRVB:2005:AT3882

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5228 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verschoonbaarheid van termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding bij het indienen van een bezwaarschrift. Appellante, vertegenwoordigd door F. Tuijn, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin het bezwaar tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ongegrond werd verklaard. Het bestreden besluit, gedateerd 13 april 2004, stelde dat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ontvangen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 april 2005 uitspraak gedaan. De Raad overweegt dat de termijn voor het indienen van bezwaar zes weken bedraagt, gerekend vanaf de bekendmaking van het besluit. Appellante ontving het besluit op 23 juli 2003, waardoor de bezwaartermijn eindigde op 4 september 2003. Gedaagde stelde dat het bezwaarschrift niet was ontvangen, terwijl de gemachtigde van appellante aanvoerde dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden. De Raad oordeelt dat het risico van niet-ontvangst van de post voor rekening van de indiener komt, vooral omdat het bezwaarschrift niet aangetekend was verzonden.

De Raad concludeert dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de indiener in verzuim is geweest, en dat de argumenten van appellante niet leiden tot de conclusie dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd, zonder termen voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/5228 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Gemachtigde van appellante, F. Tuijn, register accountant werkzaam bij Het Aanspreekpunt B.V. te Wormer, heeft hoger beroep ingesteld tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Haarlem van 4 augustus 2004. Van deze mondelinge uitspraak is proces-verbaal opgemaakt met registratienummer Awb 04-840.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 1 maart 2005, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door F. Tuijn voornoemd, en waar namens gedaagde -met voorafgaand bericht- niemand is verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geval van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 22 juli 2003 heeft gedaagde van appellante een bedrag van € 4.630,53 teruggevorderd in verband met ten onrechte betaalde uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.
Bij fax van 3 februari 2004, verzonden 9 februari 2004, verzoekt gemachtigde van appellante gedaagde hem te informeren naar de stand van zaken met betrekking tot het door hem, namens appellante, op 28 juli 2003 ingediende bezwaarschrift tegen voormeld besluit. Een afschrift van het bezwaarschrift, gedateerd 28 juli 2003, wordt meegezonden.
Gedaagde stelt niet eerder het bezwaarschrift te hebben ontvangen en verzoekt gemachtigde van appellante bij brief van
18 maart 2004 aan te geven waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend.
Bij brief van 5 april 2004 deelt gemachtigde van appellante aan gedaagde mee dat hij naar aanleiding van de beslissing van 22 juli 2003 terstond op 28 juli 2003 het bezwaarschrift, per gewone post, aan gedaagde heeft verzonden. Aangevoerd wordt dat het bezwaarschrift derhalve geacht moet worden tijdig te zijn verzonden. Gemachtigde van appellante is van mening dat het bezwaarschrift ontvankelijk moet worden verklaard, te meer daar gedaagde geen -afdoende- postregistratie heeft waardoor de mogelijkheid bestaat dat het bezwaarschrift wel door gedaagde is ontvangen maar bij gedaagde zelf is zoekgeraakt en voorts omdat gedaagde ook zelf beslissingen en kennisgevingen per gewone post verzendt.
Bij besluit van 13 april 2004, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het bezwaar ongegrond verklaard. Gedaagde heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken is ontvangen en voorts dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
De rechtbank heeft het namens appellante ingediende beroep tegen het bestreden besluit in de in rubriek I vermelde uitspraak ongegrond verklaard.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit van
13 april 2004 in rechte stand kan houden.
De Raad overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 6:7 en artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van bezwaar zes weken gerekend vanaf de dag nadat het besluit op voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Niet in geschil is de -tijdige- ontvangst van het besluit van 23 juli 2003 door appellante. Dit heeft tot gevolg dat de bezwaartermijn met ingang van 24 juli 2003 is aangevangen en is geëindigd op 4 september 2003.
Gedaagde stelt in voornoemde periode geen bezwaarschrift -gericht tegen het besluit van 23 juli 2003- te hebben ontvangen. Nu gemachtigde van appellante het bezwaarschrift per gewone post heeft verzonden komt het risico dat die post niet wordt ontvangen voor zijn rekening. Gebleken is dat gemachtigde van appellante de tijdige verzending van het bezwaarschrift niet kan aantonen daar het bezwaarschrift niet aangetekend of met bewijs van ontvangst is verzonden. Bewijs van verzending middels een registratie van de computerbestanden is, zoals ter terechtzitting ook door gemachtigde van appellante is bevestigd eenvoudig -achteraf- te manipuleren, zodat zo’n uitdraai niet als bewijs van tijdige verzending kan dienen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet- ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Al hetgeen gemachtigde van appellante zowel in beroep als in hoger beroep heeft aangevoerd op grond waarvan sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding is gelegen in de handelwijze van gedaagde, waarbij gemachtigde van appellante stelt dat gedaagde geen -adequate- postregistratie bijhoudt, waardoor de mogelijkheid bestaat dat het bezwaarschrift wel door gedaagde is ontvangen, maar bij gedaagde intern is zoekgeraakt. Verder wordt aangevoerd dat gedaagde zelf besluiten en kennisgevingen niet per aangetekende post verzendt en dat gedaagde tevens zelf termijnen overschrijdt, waarbij gemachtigde van appellante verwijst naar het tijdsverloop tussen het verzenden van het terugvorderingsbesluit en het verzenden van een invorderingsbesluit.
Hetgeen gemachtigde van appellante heeft aangevoerd kan, wat hiervan ook zij, nimmer leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding reeds op grond van het feit dat ingevolge artikel 6:11 van de Awb sprake moet zijn van het redelijkerwijs niet kunnen oordelen dat de indiener in verzuim is geweest. Voornoemde argumenten zien echter alleen op -de handelwijze van- gedaagde, zijnde de ontvanger van het bezwaarschrift.
Nu niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener, appellante, in verzuim is geweest, heeft gedaagde het bezwaarschrift bij het bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van M.H.A. Jenniskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 april 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) M.H.A. Jenniskens.