ECLI:NL:CRVB:2005:AT3954

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2382 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin haar beroep tegen de herziening van haar WAO-uitkering ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 1 maart 2005, waarbij appellante in persoon aanwezig was, bijgestaan door P. Baartman, en de gedaagde vertegenwoordigd werd door W. de Rooy-Bal van het Uwv. De herziening van de WAO-uitkering vond plaats per 19 april 2002, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 55 tot 65%. Appellante betoogde dat haar beperkingen niet correct waren ingeschat en dat zij volledig arbeidsongeschikt was. Ter onderbouwing overhandigde zij rapporten van neuroloog drs. D. Broere en orthopaedisch chirurg dr. C.M.T. Plasmans, die haar medische situatie onderzochten.

De Raad overwoog dat de belastbaarheid van appellante, zoals vastgesteld door verzekeringsarts E.R. Gerritse, niet was overschat. De Raad concludeerde dat de beschikbare gegevens voldoende steun boden voor het standpunt van gedaagde, dat appellante op de datum in geding niet meer geschikt was voor haar oude functie, maar wel in staat was om andere functies te vervullen. De rapporten van de deskundigen gaven geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen, aangezien zij primair betrekking hadden op appellantes beperkingen in haar oude functie.

De Raad benadrukte dat de beoordeling enkel betrekking had op de situatie op 19 april 2002 en dat eventuele verslechteringen na deze datum niet in de beoordeling konden worden meegenomen. De Raad concludeerde dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De beslissing werd genomen door mr. K.J.S. Spaas, met M.H.A. Jenniskens als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 12 april 2005.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/2382 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante] , wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft, op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 27 maart 2003, nummer AWB 02/3148 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft bij brief van 28 januari 2004 een rapport van neuroloog drs. D. Broere van 29 augustus 2003 overgelegd alsmede een rapport van orthopaedisch chirurg dr. C.M.T. Plasmans van 5 november 2003.
Gedaagde heeft hierop bij brief van 5 februari 2004 gereageerd middels een schrijven van bezwaarverzekeringsarts
F.L. van Duijn.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 1 maart 2005, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door P. Baartman, en waar namens gedaagde is verschenen W. de Rooy- Bal, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 27 februari 2002 heeft gedaagde de uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van appellante per 19 april 2002 herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
Bij besluit van 16 juli 2002, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het door appellante tegen voormeld besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Het door appellante ingestelde beroep tegen dit besluit heeft de rechtbank in de in rubriek I vermelde uitspraak ongegrond verklaard. Aan de orde is de vraag of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden.
In hoger beroep heeft appellante -evenals in beroep- betoogd dat zij verdergaand beperkt is dan door gedaagde wordt aangenomen als gevolg waarvan zij zich volledig arbeidsongeschikt acht. In hoger beroep heeft appellante, ter onderbouwing van haar betoog, een rapport overgelegd van neuroloog Broere en een rapport van orthopaedisch chirurg Plasmans. Beide deskundigen hebben appellante onderzocht en hun bevindingen weergegeven in de in rubriek I genoemde rapporten.
Gedaagde heeft zijn standpunt gehandhaafd.
Wat betreft het medisch aspect van de in geding zijnde beoordeling overweegt de Raad dat de belastbaarheid van appellante met het belastbaarheidspatroon van 7 september 2000, opgemaakt door verzekeringsarts E.R. Gerritse en door hem, na onderzoek van appellante, van toepassing geacht op de in geding zijnde datum 19 april 2002 en in bezwaar na onderzoek door bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn akkoord bevonden, niet is overschat.
De Raad is van oordeel dat de beschikbare gegevens voldoende steun bieden aan de opvatting van gedaagde dat appellante op de datum in geding, gelet op haar medische beperkingen, weliswaar niet meer geschikt was voor haar oude beroep van schadebehandelaar, maar wel in staat was de haar door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te vervullen. Met betrekking tot de door appellante in hoger beroep overgelegde rapporten overweegt de Raad dat de inhoud van deze rapporten de Raad niet tot een ander oordeel heeft kunnen brengen. De Raad overweegt hierbij ten eerste dat uit de rapporten niet blijkt dat zij zien op appellantes situatie op de in geding van belang zijnde datum, te weten 19 april 2002. Voorts kan de Raad zich niet aan de indruk onttrekken dat beide rapporten -primair- zien op appellantes beperkingen bij het uitvoeren van haar eigen werkzaamheden als schadebehandelaar. De Raad verwijst hierbij naar het rapport van neuroloog Broere waarin bij ‘Inschatting van beperkingen’ is aangegeven: “Op dit moment is patiënte erg beperkt in het uitvoeren van werkzaamheden achter de computer of beeldscherm.” De Raad stelt vast dat deze beperking overeenkomt met de door gedaagde aangenomen beperkingen ingevolge het belastbaarheidspatroon van 7 september 2000 waarbij appellante beperkt wordt geacht ten aanzien van het gebruik van de nek, met de toevoeging door de verzekeringsarts ‘zowel statisch als dynamisch’ alsmede ten aanzien van hand- en vingergebruik, waarbij door de verzekeringsarts is toegevoegd ‘d.w.z. geen duidelijke krachtsuitoefening en geen langdurige repetitieve handelingen’. Wellicht ten overvloede merkt de Raad hierbij tevens nog op dat gedaagde appellante niet geschikt acht voor haar oude functie van schadebehandelaar. Ook overigens ziet de Raad in de door appellante overgelegde rapporten geen aanwijzingen dat gedaagde onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellante ten aanzien van het verrichten van arbeid op de in geding zijnde datum. De Raad ziet hierin evenmin aanleiding een nader medisch onderzoek in te stellen.
De Raad merkt op dat in dit geding slechts wordt geoordeeld over de mate van arbeidsongeschiktheid op 19 april 2002. Met een eventuele verslechtering van de gezondheidstoestand van appellante na deze datum kan in dit geding geen rekening worden gehouden. Dit kan slechts anders zijn indien die verslechtering -achteraf- een ander licht werpt op de gezond- heidstoestand van appellante ten tijde van de datum in geding. Hiervan is de Raad uit de beschikbare gegevens niet gebleken.
Nu ook overigens in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden, komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van M.H.A. Jenniskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 april 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) M.H.A. Jenniskens.