ECLI:NL:CRVB:2005:AT4014
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Ch.J.G. Olde Kalter
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2005, staat de weigering van verdere betaling van ziekengeld centraal. Appellante, die als lokettiste bij NS-Reizigers werkte, had zich op 10 april 2000 ziek gemeld na een val op haar stuitje, met rugklachten als gevolg. De Raad voor de Rechtspraak heeft in deze uitspraak de eerdere beslissing van de rechtbank Zutphen bevestigd, die het beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. De rechtbank had eerder vastgesteld dat appellante niet langer ongeschikt was voor haar werk, ondanks haar klachten van vermoeidheid en rugpijn.
De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts op 4 maart 2001 had vastgesteld dat appellante hersteld was en dat er geen medische redenen waren om haar arbeidsongeschiktheid te handhaven. De bezwaarverzekeringsarts had in een hoorzitting geconcludeerd dat de door appellante geuite klachten niet in overeenstemming waren met haar fysieke mogelijkheden. De deskundige, dr. H.H. Vincent, had in zijn rapport bevestigd dat er geen medische verklaring was voor de vermoeidheidsklachten van appellante en dat deze niet het gevolg waren van de valpartij.
De Raad heeft de argumenten van gedaagde, het Uwv, in overweging genomen, maar oordeelde dat het hoger beroep van appellante zich beperkte tot de Ziektewet en dat de grieven van gedaagde niet relevant waren voor de huidige procedure. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 13 april 2005.