ECLI:NL:CRVB:2005:AT4087

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6245 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WUV-uitkering aan oorlogsvervolgingsslachtoffer op basis van medische klachten

In deze zaak gaat het om de weigering van een WUV-uitkering aan een eiser die claimt dat zijn medische klachten voortkomen uit zijn vervolging tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië. Eiser, geboren in 1933, diende in oktober 2002 een aanvraag in voor een periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. De aanvraag werd geweigerd door de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, die oordeelde dat hoewel eiser erkend was als vervolgde, zijn medische klachten niet hadden geleid tot invaliditeit in de zin van de Wet. Dit besluit werd genomen na advies van geneeskundig adviseurs, die concludeerden dat er geen bewijs was dat eiser ten tijde van zijn vervroegde pensionering in 1988 daadwerkelijk invalide was door zijn cataractklachten.

Eiser heeft in beroep betoogd dat zijn gezichtsproblemen al vanaf zijn veertigste jaar bestonden en dat deze hem hebben gedwongen om eerder met pensioen te gaan. Hij stelde dat de medische adviezen van de verweerster niet de juiste afweging maakten van zijn situatie. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 17 februari 2005, waarbij eiser niet aanwezig was, maar verweerster vertegenwoordigd was door mr. T.R.A. Dircke.

De Raad overwoog dat de medische gegevens niet aantonen dat eiser ten tijde van zijn pensionering medisch afgekeurd was voor zijn beroep als piloot. De Raad concludeerde dat de verweerster het bestreden besluit naar behoren had voorbereid en gemotiveerd. De Raad verklaarde het beroep ongegrond, omdat de omstandigheden die eiser aanvoerde niet voldoende waren om te concluderen dat hij recht had op de gevraagde uitkering. De Raad oordeelde dat de gevolgen van de beslissing voor rekening van eiser komen, en dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

03/6245 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 29 oktober 2003, kenmerk JZ/U70/2003/0816, heeft verweerster ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiser bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift is uiteengezet waarom eiser zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden. Eiser heeft op het verweerschrift schriftelijk gereageerd.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 17 februari 2005. Aldaar is eiser, zoals vooraf werd bericht, niet verschenen, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiser, geboren in 1933 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in oktober 2002 bij verweerster een aanvraag ingediend om toekenning van een periodieke uitkering ingevolge de Wet. Deze aanvraag heeft eiser gebaseerd op lichamelijke klachten, met name oogklachten, die naar zijn mening een gevolg zijn van zijn internering tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië.
Bij besluit van 25 augustus 2003, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerster eiser erkend als vervolgde in de zin van de Wet. De gevraagde periodieke uitkering is echter geweigerd op de grond - samengevat - dat eisers status na cataractoperaties weliswaar in het vereiste verband staat met de vervolging doch niet heeft geleid tot invaliditeit in de zin van de Wet. Daartoe is op basis van ingewonnen medisch advies in aanmerking genomen dat niet uit medische gegevens is gebleken dat eiser zijn werkzaamheden als piloot in 1988 moest beëindigen vanwege zijn cataractklachten, terwijl thans ook geen sprake is van een verminderd functioneren ten opzichte van leeftijdgenoten.
In beroep heeft eiser in het bijzonder bestreden de juistheid van verweersters opvatting over de aan de beëindiging van zijn arbeid als piloot in 1988 te verbinden gevolgen voor de toepassing van de Wet. In dit verband heeft eiser aangevoerd - samengevat - dat hij al vanaf zijn 40e jaar toenemende problemen had met zijn gezichtsvermogen, hetgeen ertoe heeft geleid dat hij een aanbod van zijn werkgever tot vervroegde pensionering op 55-jarige leeftijd heeft aanvaard. Weliswaar is kort daarna vastgesteld dat het hierbij ging om staar, welke aandoening vervolgens met succes operatief is behandeld, maar dat betekent volgens eiser nog niet dat niet van een voor de toepassing van de Wet in aanmerking te nemen inkomensknik kan worden gesproken, aangezien een terugkeer in het pilotenvak op die leeftijd uitgesloten is.
Ter beantwoording staat de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet heeft recht op een uitkering de vervolgde die wegens ziekten of gebreken, welke door of in verband met de vervolging zijn ontstaan of verergerd, buiten staat is door arbeid een inkomen te verwerven overeenkomstig de voor hem geldende grondslag.
Blijkens de gedingstukken is het standpunt van verweerster in overeenstemming met de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Die adviezen zijn tot stand gekomen op basis van bij de eiser behandelend artsen ingewonnen medische informatie. Geconcludeerd is, kort gezegd, dat de voorhanden medische gegevens niet uitwijzen dat eiser ten tijde van zijn vervroegde pensionering in werkelijkheid geïnvalideerd was vanwege zijn cataractklachten.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen naar behoren voorbereid en gemotiveerd. In de ter beschikking staande medische gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunt gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerster, in het spoor van haar geneeskundig adviseurs, op basis van die gegevens ingenomen standpunt over de vraag of eiser ten tijde van zijn werkbeëindiging was geïnvalideerd in de zin van de Wet. Ook de Raad acht hierbij van belang dat niet uit enig (medisch) gegeven blijkt dat eiser ten tijde van zijn vervroegde pensionering medisch was afgekeurd voor zijn beroep dan wel van omstandigheden waaruit valt af te leiden dat voor een zodanige afkeuring een reële dreiging bestond, zoals bijvoorbeeld een veelvuldig ziekteverzuim of een doktersadvies om te stoppen. Verder is van belang dat, naar uit verkregen gegevens van de behandelend oogarts blijkt, al vrij kort na de pensionering de beperkingen tengevolge van de causale cataractklachten door succesvol operatief ingrijpen waren opgeheven. De omstandigheid dat eiser, zoals is aangevoerd, deze ontwikkeling ten tijde van zijn vervroegde pensionering niet heeft (kunnen) voorzien, en vervolgens vanwege zijn leeftijd niet meer in zijn beroep kon terugkeren, is een omstandigheid die in het licht van de hier toepasselijke wettelijke bepalingen voor rekening en risico van eiser moet blijven.
Gezien het vorenstaande kan het bestreden besluit, voorzover in beroep aangevochten, in rechte standhouden en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Dissel-Singhal als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) A.D. van Dissel-Singhal.