ECLI:NL:CRVB:2005:AT4153
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- G.J.H. Doornewaard
- N.J. Haverkamp
- Rechtspraak.nl
Terugvordering onverschuldigd betaalde WAO-uitkering en de beoordeling van dringende redenen
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een onverschuldigd betaalde WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) aan appellant. Het UWV had op 14 februari 2002 besloten om een bedrag van € 587,29 terug te vorderen van appellant, omdat er over de periode van 11 januari tot en met 31 januari 2000 een dubbele betaling had plaatsgevonden. Appellant had een uitkering ontvangen die zowel aan hem als aan zijn werkgever was betaald, nadat de werkgever failliet was verklaard. Appellant ging in hoger beroep tegen de beslissing van het UWV, waarbij hij aanvoerde dat de betaling niet aan hem, maar aan de werkgever was gedaan en dat er sprake was van een dringende reden om van terugvordering af te zien.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de betaling aan de werkgever ook als een betaling aan appellant moest worden aangemerkt, waardoor er inderdaad sprake was van onverschuldigde betaling. De Raad ging niet mee in het argument van appellant dat er een dringende reden was om van terugvordering af te zien. De Raad stelde vast dat een fout van het uitvoeringsorgaan geen grond oplevert voor het aannemen van een dringende reden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die het bezwaar van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de terugvordering rechtmatig was en dat er geen termen aanwezig waren om de kosten van de procedure te compenseren.
De uitspraak benadrukt dat fouten van het uitvoeringsorgaan niet automatisch leiden tot een uitzondering op de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 1 april 2005, waarbij de betrokken rechters de beslissing unaniem steunden.