ECLI:NL:CRVB:2005:AT4166

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/967 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
  • D.J. van der Vos
  • G.J.H. Doornewaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van gedaagde door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De herziening vond plaats op 20 april 2001, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 35-45%, in plaats van de eerder toegekende 80% of meer. Gedaagde heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door de rechtbank Breda op 6 januari 2003 gegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit onjuist was, maar de medische grondslag niet. Appellant, het Uwv, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 25 februari 2005. Tijdens de zitting heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij zich baseerde op de correcte toepassing van het Schattingsbesluit WAO, WAZ en Wajong. Gedaagde heeft in zijn verweerschrift gesteld dat hij medisch meer beperkt is dan door appellant en de rechtbank is aangenomen, en heeft aangedrongen op een onafhankelijk onderzoek. De Raad heeft echter geconcludeerd dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat de belastbaarheid van gedaagde correct is vastgesteld.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het inleidend beroep van gedaagde alsnog ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de door gedaagde aangevoerde argumenten niet voldoende waren om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de zaak in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving beslist.

Uitspraak

03/967 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde,
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze zaak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 17 augustus 2001 heeft appellant ongegrond verklaard het bezwaar van gedaagde tegen zijn besluit van
13 maart 2001 waarbij hij de op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan gedaagde laatstelijk naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer toegekende uitkering per 20 april 2001 heeft herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%.
Bij uitspraak van 6 januari 2003, kenmerk 01/1592 WAO, heeft de rechtbank Breda het beroep van gedaagde tegen het besluit van 17 augustus 2001 (hierna: bestreden besluit) gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, appellant opdracht gegeven een nieuw besluit op bezwaar te nemen, bepaald dat appellant aan gedaagde het griffierecht (€ 27,23) vergoedt, appellant veroordeeld in de proceskosten van gedaagde (€ 644,--) en het verzoek van gedaagde om schadevergoeding alsook vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure afgewezen.
Tegen die uitspraak heeft appellant op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Nader heeft appellant nog een reactie van de bezwaarverzekeringsarts M. van Hooff van 4 juli 2003 op het verweerschrift van gedaagde ingebracht.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 25 februari 2005. Appellant was vertegenwoordigd door
mr. I.F. Pardaan, werkzaam bij het Uwv. Gedaagde is niet verschenen.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de - gelet op de gedingstukken correcte - weergave daarvan door de rechtbank in rubriek 2 van de aangevallen uitspraak.
Anders dan de verzekeringsgeneeskundige onderbouwing van het bestreden besluit heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak de arbeidskundige onderbouwing daarvan wèl onjuist bevonden.
Daartoe heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen dat correcte toepassing door appellant van de in het op 1 april 1999 in werking getreden, op het Schattingsbesluit WAO, WAZ en Wajong gebaseerde Besluit Uurloonschatting 1999 (BUS) neergelegde zogenoemde bandbreedtemethode (stappenplan) gedaagde op basis van de voor haar geschikt te achten functies van samensteller metaalproducten (fb-code 8463 met 13 arbeidsplaatsen), prothese-technicus (fb-code 8424 met
7 arbeidsplaatsen) en receptionist (fb-code 3941 met 4 arbeidsplaatsen, alle met een urenomvang van 38 uur per week, zij het met ”bijduiding” van deeltijdvarianten in dezelfde fb-code als die van receptionist met in totaal 6 arbeidsplaatsen om in die fb-code aan 10 arbeidsplaatsen te kunnen komen), tot indeling in een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse dan 35-45% (namelijk 45-55%) zou hebben geleid.
Naar het oordeel van de rechtbank hadden de functies van bankbediende (fb-code 3396) en inpakker genees- en levensmiddelen alsook cosmeticaproducten (fb-code 9717) niet aan de schatting ten grondslag mogen worden gelegd, omdat de urenomvang daarvan minder is dan die van de maatmanfunctie (met 38 uur per week) en de functies met een urenomvang van 38 tot en met 43 in het zogeheten stappenplan voorrang hebben boven de functies met een urenomvang van minder dan 38 uur per week.
Appellant is in hoger beroep gekomen, omdat het BUS is gebaseerd op het op 1 januari 1998 in werking getreden Schattingsbesluit WAO, WAZ en Wajong van 24 december 1997 dat is vervangen door het op 26 juli 2000 in werking getreden en op de datum thans in geding (20 april 2001) geldende Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten van
8 juli 2000 dat ten opzichte van het Schattingsbesluit WAO, WAZ en Wajong een aantal wijzigingen heeft ondergaan en waarvan het BUS een uitwerking blijft. Het gevolg van die wijzigingen in combinatie met de wijze waarop het Functie-Informatie-Systeem (FIS) is ingericht, is dat de resterende verdiencapaciteit wordt berekend aan de hand van de
3 functies waarmee de betrokkene per uur het meest kan verdienen (alsook de laagste mate van arbeidsongeschiktheid wordt bereikt) en dat in de uitvoeringspraktijk de stappen van het BUS door elkaar kunnen gaan lopen. Het FIS genereert namelijk de functies in volgorde van hoogst bereikbare verdiencapaciteit met inbegrip van het effect van de reductiefactor. Met de in dit geval aan de schatting ten grondslag gelegde 3 functies met de hoogste loonwaarde is naar de mening van appellant op juiste wijze rekening gehouden met het bepaalde in zowel artikel 10, eerste lid, onderdeel a, als artikel 9, aanhef en onderdeel a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft appellant verwezen naar de uitspraak van de Raad van 21 januari 2003, gepubliceerd in USZ 2003/100.
De Raad deelt het door appellant in hoger beroep ingenomen en in het bestreden besluit toegepaste standpunt. Dit standpunt is niet alleen geheel in overeenstemming met de door appellant aangehaalde, in USZ 2003/100 (tevens in
RSV 2003/221) gepubliceerde uitspraak van de Raad, maar ook in overeenstemming met later door de Raad gegeven uitspraken van gelijke strekking, zo bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 3 februari 2004, gepubliceerd in
USZ 2004/106, zodat wat dat betreft het bestreden besluit niet voor vernietiging in aanmerking kwam en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
Een correcte arbeidskundige benadering, bijvoorbeeld wat de indexering van het maatmaninkomen betreft, zou niet hebben geleid tot indeling in een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse dan 35-45%, zodat ook anderszins niet is gebleken dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking kwam.
Wat de medische grondslag van het bestreden besluit betreft heeft gedaagde niet zelfstandig hoger beroep ingesteld, maar in zijn verweerschrift naar voren gebracht dat hij medisch - met name ook psychisch - meer is beperkt dan door appellant en de rechtbank is aangenomen, melding gemaakt van de telefonisch vernomen mening van de haar behandelende orthopaedisch chirurg W.E.Th.J. de Smet dat zij ook is beperkt ten aanzien van de nek, aangedrongen op een onderzoek door een onafhankelijke deskundige en gesteld dat in verband met haar aldus geringere belastbaarheid de functies waarop de schatting is gebaseerd geen van alle voor haar geschikt zijn.
Naar vaste jurisprudentie van de Raad (zie bij voorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 december 1998, gepubliceerd in JB 1999/18, USZ 1999/45 en RSV 1999/198) maakt de door gedaagde in haar verweerschrift in hoger beroep betwiste medische grondslag van het bestreden besluit deel uit van het thans aanhangige geschil.
Hetgeen gedaagde in haar verweerschrift naar voren heeft gebracht, geeft de Raad evenwel geen aanleiding te betwijfelen of het medisch onderzoek in de bezwaarfase zorgvuldig is geweest en of de belastbaarheid van gedaagde correct is vastgesteld. De bezwaarverzekeringsarts heeft ook de door De Smet verstrekte gegevens in de oordeelsvorming betrokken en afdoende aangegeven waarom niet langer aanleiding bestaat tot het aannemen van een beperkte belastbaarheid van de nek. Met een telefonische mededeling van De Smet aan de gemachtigde van gedaagde (waarvan deze gemachtigde melding heeft gemaakt in zijn brief van 8 augustus 2001 aan appellant) ”dat van de verwoording belastbaarheid niets klopte omdat bij whiplash-klachten er in ieder geval sprake moet zijn van beperkingen van de nek.” kan niets worden aangevangen; deze mededeling is niet te verifiëren en overigens te algemeen gesteld. In beroep noch in hoger beroep heeft gedaagde enige medische verklaring ter onderbouwing van zijn standpunt ingebracht. Hierbij tekent de Raad overigens nog aan dat het er, afgaande op de verwoording functiebelasting met betrekking tot de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, niet naar uit ziet dat gedaagde ingeval van een beperkte belastbaarheid van de nek die functies qua nekbelasting niet volledig zou kunnen vervullen, immers, er is bij die geen intensief gebruik van de nek vergende functies slechts sprake van statische nekbelasting.
Evenmin bevatten de gedingstukken een of meer aanknopingspunten om op objectief medische gronden een beperking van de psychische belastbaarheid bij gedaagde aan te nemen.
Medisch gezien komt het bestreden besluit evenmin voor vernietiging in aanmerking.
Uit het vorenstaande, met name ten aanzien van de arbeidskundige kant van de zaak, volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het inleidend beroep van gedaagde alsnog ongegrond dient te worden verklaard. Voorts in aanmerking genomen dat geen aanleiding bestaat tot een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, dient te worden beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep tegen het besluit van 17 augustus 2001 alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 april 2005.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.H.A. Uri.