ECLI:NL:CRVB:2005:AT4281

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4087 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.C. Schoemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake korting op en vrijstelling van de basispremie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 1 juli 2003. De rechtbank had het beroep van gedaagde gegrond verklaard en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen over de korting op en vrijstelling van de basispremie ingevolge artikel 77b (oud) van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor de premiejaren 1998 en 1999. De zaak is behandeld op 10 maart 2005, waarbij het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.J. Beelen. Gedaagde is niet verschenen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de werkgever de basispremie over de door hem verstrekte WAO-uitkeringen verschuldigd is. De Raad stelt vast dat het Uwv, en niet de werkgever, verantwoordelijk is voor de betaling van de basispremie. Dit oordeel is gebaseerd op de wetgeving en eerdere uitspraken van de Raad. De Raad verwijst naar een eerdere uitspraak van 22 januari 2004 ter ondersteuning van zijn standpunt.

De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van gedaagde ongegrond. De Raad ziet geen aanleiding om proceskosten te vergoeden, conform artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Schoemaker, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, en is openbaar uitgesproken op 14 april 2005.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/4087 ALGEM
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[Gedaagde], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Appellant heeft op daartoe nader aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen gewezen uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 1 juli 2003, nr. 01/1476.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 10 maart 2005. Appellant is daar, daartoe opgeroepen, verschenen bij zijn gemachtigde mr. M.J. Beelen, werkzaam bij het Uvw, terwijl gedaagde niet is verschenen.
II. MOTIVERING
Bij het besluit, na bezwaar, van 12 juli 2001 zijn de primaire besluiten van 22 maart 2001, waarbij het totaal aan korting op en vrijstelling van de basispremie ingevolge artikel 77b (oud) van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) over de premiejaren 1998 en 1999 is bepaald op respectievelijk f. 35.050,39 en f. 17.446,10, gehandhaafd.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het namens gedaagde ingestelde beroep tegen dit besluit gegrond verklaard, appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen en opgedragen de proceskosten en het griffierecht te vergoeden. Hieraan ligt ten grondslag het oordeel van de rechtbank dat tot het loon waarover de vrijstelling c.q. de korting van de basispremie dient te worden berekend tevens behoort de, aan de in dienst van gedaagde werkzame arbeids- gehandicapten, door de tussenkomst van gedaagde betaalde WAO-uitkeringen (de zogenaamde indirecte uitkeringen).
Appellant heeft dit oordeel van de rechtbank gemotiveerd bestreden onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad van
22 januari 2004, USZ 2004/122, LJN: AO2829.
In die uitspraak heeft de Raad geoordeeld dat appellant en niet de werkgever de basispremie over de door hem verstrekte WAO-uitkeringen verschuldigd is, zodat het door de werkgever ingenomen standpunt dat hij degene is die de basispremie verschuldigd is, geen steun vindt in de wet.
De Raad verwijst voor de motivering die aan dit oordeel ten grondslag ligt naar voormelde uitspraak.
Ook het beroep dat van de kant van gedaagde is gedaan op het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel kan geen doel treffen, gelet op voormelde uitspraak van de Raad.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor vernietiging in aanmerking.
De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 april 2005.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) M. Renden.