ECLI:NL:CRVB:2005:AT4331

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4024 AOW + 03/1430 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op AOW wegens niet verzekerde tijdvakken

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2005, staat de vraag centraal of de korting op het ouderdomspensioen en de toeslag ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) terecht is toegepast door de Sociale verzekeringsbank. Appellant, die in Duitsland heeft gewerkt en daar verplicht verzekerd was, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. De Raad heeft vastgesteld dat de korting op het pensioen betrekking heeft op drie tijdvakken waarin appellant in Duitsland werkzaam was, en dat deze tijdvakken niet als verzekerde tijdvakken onder de AOW kunnen worden aangemerkt. De Raad oordeelt dat de Sociale verzekeringsbank de korting op de toeslag met terugwerkende kracht heeft teruggebracht, maar dat het hoger beroep met betrekking tot het bestreden besluit niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Raad heeft ook geoordeeld dat de proceskosten van appellant door de gedaagde moeten worden vergoed, tot een totaalbedrag van € 1288,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de verzekeringsstatus van de appellant en zijn echtgenote in de betrokken tijdvakken zorgvuldig te beoordelen, en bevestigt dat de gedaagde gehouden is om de wetgeving correct toe te passen.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/4024 AOW + 03/1430 AOW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Namens appellant is op daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 26 juni 2002, nr. 02/95 AOW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, waarop namens appellant is gereageerd bij brief van 18 maart 2003. Bij brief van 17 maart 2003 heeft gedaagde een nieuwe beslissing op bezwaar, gedateerd 13 maart 2003, in het geding gebracht. Dit besluit is op grond van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze procedure betrokken.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 2 februari 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. P. Ruitenberg, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, en waar gedaagde zich heeft laten vertegen- woordigen door mr. M.F. Sturmans, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. MOTIVERING
Het geschil spitst zich toe op de vraag of gedaagde bij het besluit van 13 december 2001, hierna: het bestreden besluit, terecht op het met ingang van 1 mei 2000 aan appellant toegekende ouderdomspensioen en de toeslag ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) vanwege niet verzekerde tijdvakken een korting heeft toegepast van 10%, onderscheidenlijk 6%. Blijkens het bestreden besluit gaat het bij de korting op het pensioen om de volgende drie tijdvakken: (I) 1 september 1959 tot en met 31 december 1960, (II) 1 maart 1971 tot en met 31 augustus 1973 en (III) 1 september 1976 tot en met 31 december 1977 en bij de korting op toeslag om de tijdvlakken van 1 april 1971 tot en met 31 augustus 1973 en 1 september 1976 tot en met 31 december 1977.
De Raad stelt voorop dat gedaagde bij besluit van 13 maart 2003 (hierna: het nadere besluit) de korting op de toeslag met terugwerkende kracht heeft teruggebracht tot slechts 2% op de grond dat appellants echtgenote niet was verzekerd gedurende nagenoeg het gehele tijdvak III en het bestreden besluit voor het overige heeft gehandhaafd. Met het nadere besluit is wijziging gebracht in het bestreden besluit. Nu het nadere besluit niet geheel aan appellants beroep tegemoet komt, wordt dit beroep ingevolge artikel 6:19, eerste lid, in samenhang met artikel 6:24 van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen het nadere besluit.
Aangezien het nadere besluit in de plaats is gekomen van het bestreden besluit, is in beginsel het belang van appellant bij de beoordeling van het bestreden besluit komen te vervallen. In aanmerking nemende dat appellant in deze procedure geen schadevergoeding heeft gevorderd en dat de Raad ook anderszins niet is gebleken van een resterend belang bij de beoordeling van het bestreden besluit, dient het hoger beroep met betrekking tot dit besluit niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Voorzover het de korting op het ouderdomspensioen betreft overweegt de Raad het volgende.
Blijkens de motivering van het hoger beroepschrift en de ter zitting overgelegde pleitnota wordt niet thans betwist dat appellant gedurende het tijdvak I in Duitsland heeft gewerkt. Voorts was appellant blijkens het door de Bundes- versicherungsanstalt für Angestellte verstrekte Versicherungsverlauf van 23 februari 2001 gedurende de gehele tijdvakken I, II en III verplicht verzekerd ingevolge de Duitse wetgeving. In de gegeven omstandigheden is de Raad, evenals de eerste rechter, van oordeel dat deze drie tijdvakken op grond van de in de aangevallen uitspraak aangegeven regels van supra-nationaal recht en de vaste rechtspraak (onder meer CRvB 8 juli 1971, RSV 1971, 265) niet als verzekerde tijdvakken ingevolge de AOW kunnen worden aangemerkt.
Voorzover het de korting op de toeslag betreft overweegt de Raad het volgende.
In het beroepschrift in eerste aanleg is aangevoerd dat appellant en zijn gezin in tijdvak III gedurende vijftien maanden in Duitsland hebben verbleven en dat de kinderen in deze periode in Duitsland onderwijs hebben gevolgd. In de gegeven omstandigheden moet ook naar het oordeel van de Raad worden vastgesteld dat appellants echtgenote in de betrokken periode in Duitsland woonachtig was. Voorts is niet gesteld of gebleken dat zij in deze periode in Nederland heeft gewerkt. Om die redenen moet zij gedurende tijdvak III worden aangemerkt als niet verzekerd ingevolge de AOW. In het verweerschrift heeft gedaagde weliswaar aangegeven de toeslag gelet op het arrest Wessels-Bergervoet van 4 juni 2002 niet te zullen korten, maar daarbij heeft gedaagde over het hoofd gezien dat in tijdvak III sprake is van een andere situatie, zodat hij op grond van de dwingendrechtelijke bepalingen van de wet gehouden is dit tijdvak te korten.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep dat geacht wordt te zijn ingesteld tegen het besluit van 13 maart 2003 ongegrond;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant, in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1288,- te betalen door de Sociale verzekeringsbank;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant het betaalde recht van € 111,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. T.L de Vries, in tegenwoordigheid van mr. M.F. van Moorst als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2005.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) M.F. van Moorst.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.