ECLI:NL:CRVB:2005:AT4335

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1581 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.C. Schoemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering door de Centrale Raad van Beroep in het kader van privaatrechtelijke dienstbetrekking

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Alkmaar van 11 februari 2004. Appellant, vertegenwoordigd door mr. S.C. Ozinga, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die het bezwaar van appellant tegen de weigering van een WW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ongegrond verklaarde. De rechtbank had vastgesteld dat appellant een privaatrechtelijke dienstbetrekking had met Dagblad de Telegraaf, en dat zijn maandelijkse loon € 4.537,80 bedroeg. Appellant was het niet eens met de vaststelling van het loonbedrag, maar de Raad overwoog dat hij zich kon verenigen met het oordeel van de rechtbank over de dienstbetrekking.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen sprake meer was van een geschil tussen partijen, omdat appellant zich had neergelegd bij de vaststelling van de dienstbetrekking. De Raad merkte op dat de rechtbank in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen kan oordelen als er nog een geschil is over een besluit van een bestuursorgaan. Aangezien gedaagde appellant inmiddels een WW-uitkering had toegekend naar het maximumdagloon, was er geen procesbelang meer voor appellant om in hoger beroep te gaan. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat appellant geen processueel belang had bij de uitspraak.

De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Schoemaker, in tegenwoordigheid van griffier M. Renden, en werd openbaar uitgesproken. De zaak werd behandeld op de zitting van 10 maart 2005, waar appellant in persoon aanwezig was, bijgestaan door mr. A.J.G. Tazelaar. Gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. C. Roele. De Raad concludeerde dat de burgerlijke rechter niet gebonden is aan de uitkomsten van de bestuursprocedure, wat de onafhankelijkheid van de civiele procedure benadrukt.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/1581 ALGEM
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. S.C. Ozinga, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 11 februari 2004, reg. nr. 03/1102 (hierna: de aangevallen uitspraak).
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 10 maart 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. A.J.G. Tazelaar, kantoorgenoot van mr. Ozinga. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C. Roele, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Gedaagde heeft bij besluit van 30 juli 2003 het door appellant ingediende bezwaar tegen zijn besluit van 14 maart 2003 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft gedaagde geweigerd aan appellant een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toe te kennen, onder overweging dat geen sprake is geweest van loonbetaling als gevolg waarvan er geen verzekeringsplichtige dienstbetrekking is geweest.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen gedaagdes besluit van 30 juli 2003 gegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat de vaste maandelijkse vergoeding van € 4.537,80 beschouwd moet worden als contraprestatie voor het verrichten van arbeid door appellant voor Dagblad De Telegraaf, zodat sprake is van loonbetaling. De rechtbank heeft voorts overwogen dat ook een verplichting tot persoonlijke dienstverrichting en het bestaan van een gezagsrelatie genoegzaam vaststaan en dat appellant derhalve kan worden geacht voor Dagblad de Telegraaf werkzaam te zijn geweest op basis van een privaatrechtelijke dienstbetrekking.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld zich met dit oordeel van de rechtbank te kunnen verenigen, maar zich niet te kunnen verenigen met de overweging in de aangevallen uitspraak waarin de rechtbank vaststelt dat zijn maandelijks loon € 4.537,80 bedraagt, terwijl dit bedrag aanmerkelijk hoger ligt. Appellant heeft een belang bij een juiste weergave hiervan nu hij bij de burgerlijke rechter achterstallig loon van Dagblad De Telegraaf wil vorderen.
De Raad is van oordeel dat appellant niet in zijn beroep tegen de aangevallen uitspraak kan worden ontvangen en overweegt daartoe, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 24 mei 2002, gepubliceerd in USZ 2002, 248, dat de rechter in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen dan tot het beantwoorden van rechtsvragen is geroepen indien nog sprake is van een geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan. Nu appellant, zoals hiervoor reeds weergegeven, zelf heeft aangegeven zich te kunnen verenigen met het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking en de overweging in de aangevallen uitspraak ten aanzien van het loonbedrag niet bindend is, is er naar het oordeel van de Raad geen sprake meer van een geschil tussen partijen. In dit kader neemt de Raad tevens in aanmerking, dat gedaagde appellant bij de nieuwe beslissing op bezwaar van 10 augustus 2004 geheel tegemoet is gekomen en hem een WW-uitkering heeft toegekend naar het maximum-dagloon.
Voorzover appellant het hoger beroep heeft ingesteld met het oog op mogelijke gevolgen voor een procedure bij de burgerlijke rechter, kan de Raad daarin niet enig direct tot de rechtsstrijd tussen partijen te herleiden (proces)belang van appellant bij een beslissing van de Raad ontwaren. In het bijzonder tekent de Raad daarbij aan dat de burgerlijke rechter niet gebonden is aan de uitkomsten in de bestuursprocedure, maar een eigen vrijheid met een eigen vrije bewijswaardering heeft op basis van de stukken en de zitting welke de civiele procedure vorm en inhoud geven.
Het hiervoor overwogene leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van appellant, wegens het ontbreken van processueel belang, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding tot toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 april 2005.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) M. Renden.