ECLI:NL:CRVB:2005:AT4451
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.L.M.J. Stevens
- Rechtspraak.nl
Afwijzing erkenning als vervolgingsslachtoffer en aanvraag voor periodieke uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2005 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiser, geboren op 10 oktober 1936 in het voormalige Nederlands-Indië, had een aanvraag ingediend om met toepassing van artikel 3, tweede lid, van de Wet uitkeringen vervolgingslachtoffers 1940-1945 gelijkgesteld te worden met de vervolgde en in aanmerking te komen voor een periodieke uitkering. Deze aanvraag was eerder afgewezen door verweerster, die oordeelde dat er geen klaarblijkelijke hardheid bestond in het niet toepassen van de Wet, omdat de psychische klachten van eiser niet leidden tot een verminderd functioneren ten opzichte van leeftijdsgenoten.
Eiser had in zijn beroepschrift uiteengezet waarom hij het niet eens was met het besluit van verweerster. Tijdens de zitting op 10 maart 2005 was eiser niet verschenen, maar verweerster werd vertegenwoordigd door J.J.G.A. Theelen. De Raad overwoog dat de bevoegdheid van verweerster om eiser gelijk te stellen met de vervolgde discretionair van aard is en dat de Raad terughoudend dient te toetsen aan de wijze waarop verweerster deze bevoegdheid uitoefent.
De Raad concludeerde dat het bestreden besluit, gelet op de aangevoerde argumenten van eiser, in rechte kon standhouden. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak bevestigde dat de afwijzing van de aanvraag van eiser terecht was, omdat er geen materieel belang was dat aanleiding gaf tot toelating tot de Wet. De Raad oordeelde dat de medische adviezen en rapporten voldoende onderbouwing boden voor de beslissing van verweerster.