ECLI:NL:CRVB:2005:AT4455
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.L.M.J. Stevens
- Rechtspraak.nl
Afwijzing erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van blijvende invaliditeit
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2005 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, die verzocht om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, die dit verzoek had afgewezen. Eiser, geboren in 1936, had in april 2000 een aanvraag ingediend voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van gezondheidsklachten die hij toeschrijft aan zijn oorlogservaringen in het voormalige Nederlands-Indië. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen op 9 mei 2001, en na bezwaar op 25 oktober 2001, omdat er geen blijvende invaliditeit was vastgesteld die voortkwam uit de oorlogsgeweld. Dit oordeel was gebaseerd op adviezen van geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waaronder arts R.J. Roelofs, die concludeerden dat eiser weliswaar enige lijdensdruk en emotionele labiliteit vertoonde, maar dat hij nauwelijks beperkingen ondervond in zijn dagelijks functioneren.
Eiser heeft vervolgens opnieuw een aanvraag ingediend, die op 29 december 2003 werd afgewezen. De Raad moest nu beoordelen of het bestreden besluit in stand kon blijven. Tijdens de zitting op 10 maart 2005 was eiser niet aanwezig, maar verweerster werd vertegenwoordigd door J.J.G.A. Theelen. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om de proceskosten te vergoeden en verklaarde het beroep ongegrond. De Raad concludeerde dat de medische oordelen die aan het besluit ten grondslag lagen, zorgvuldig waren voorbereid en dat er geen aanwijzingen waren dat deze oordelen onjuist waren. De psychiater H.S.R. Witte had, ondanks de toename van klachten, vastgesteld dat er geen blijvende invaliditeit was, wat de Raad bevestigde in zijn uitspraak.