ECLI:NL:CRVB:2005:AT4458

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4206 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
  • J.P. Schieveen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning periodieke uitkering als burgeroorlogsslachtoffer wegens gebrek aan lichamelijk en/of psychisch letsel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2005 uitspraak gedaan in het geding tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar broer B.C. Simons, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiseres had een aanvraag ingediend om erkend te worden als burgeroorlogsslachtoffer en om in aanmerking te komen voor een periodieke uitkering en bijzondere voorzieningen, naar aanleiding van gezondheidsklachten die zij zou hebben opgelopen door oorlogsgeweld tijdens de Japanse bezetting en de Bersiap-periode. De verweerster had eerder een besluit genomen waarin de aanvraag werd afgewezen, omdat er geen blijvende lichamelijke of psychische invaliditeit was vastgesteld die het gevolg was van de ondervonden oorlogscalamiteiten.

De Raad heeft het bestreden besluit in rechte stand gehouden en het beroep ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de medische adviezen van geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad, die concludeerden dat er geen sprake was van blijvende invaliditeit, goed onderbouwd waren. De Raad heeft vastgesteld dat de psychische klachten van eiseres niet gerelateerd waren aan de oorlogservaringen, maar eerder voortkwamen uit andere medische omstandigheden, zoals een eerder ontdekte hersentumor. De lichamelijke klachten van eiseres, waaronder suikerziekte en knieklachten, waren eveneens niet gerelateerd aan de oorlogservaringen.

De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de geneeskundig adviseurs en heeft besloten dat er geen termen aanwezig waren voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van medische onderbouwing bij aanvragen voor uitkeringen op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945.

Uitspraak

E N K E LV O U D I G E K A M E R
04/4206 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 24 juni 2004, kenmerk JZ/070/2004, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dat besluit heeft B.C. Simons, broer van eiseres, namens eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In een aanvullend beroepschrift is uiteengezet waarom eiseres zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 10 maart 2005. Aldaar zijn namens eiseres verschenen B.C. Simons voornoemd en diens echtgenote [naam echtgenote], terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoorden door
J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, geboren in 1930 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in januari 2001 bij verweerster een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en voorts in aanmerking te worden gebracht voor een periodieke uitkering en een tweetal bijzondere voorzieningen. In dat verband heeft eiseres gesteld dat zij gezondheidsklachten heeft gekregen ten gevolge van het oorlogsgeweld tijdens de Japanse bezetting en de zogenoemde Bersiap-periode.
Verweerster heeft bij besluit van 28 september 2001 erkend dat eiseres is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet. De aanvraag is voor het overige afgewezen op de grond dat uit de ten dienste staande (medische) gegevens, niet is gebleken dat bij eiseres sprake is van blijvende lichamelijke en/of psychische invaliditeit als gevolg van dit oorlogsgeweld. Eiseres heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit tussen partijen rechtens verbindend is geworden.
In september 2003 heeft eiseres verweerster opnieuw verzocht in aanmerking te worden gebracht voor een periodieke uitkering en bijzondere voorzieningen. Bij besluit van 31 maart 2004, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, heeft verweerster deze aanvraag afgewezen op de grond dat eiseres weliswaar is getroffen door oorlogsgeweld als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder f van de Wet - te weten internering tijdens de Bersiap-periode - maar dat wederom niet is voldaan aan de ingevolge de Wet tevens geldende eis dat sprake is van lichamelijk en/of psychisch letsel tengevolge van de ondervonden oorlogscalamiteiten, leidend tot blijvende invaliditeit.
Ter beantwoording staat de vraag of, gelet op hetgeen namens eiseres in beroep is aangevoerd, het bestreden besluit in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Het in het bestreden besluit neergelegde standpunt van verweerster dat bij eiseres geen sprake is van blijvende invaliditeit ten gevolge van het oorlogsgeweld is in overeenstemming met de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringraad. Deze adviezen berusten in bijzonder op een door de arts G. Kho op 4 februari 2004 uitgevoerd onderzoek van eiseres en op de medische informatie van, onder meer, neuroloog D.J. Zeilstra en patholoog
H.A. van den Bergen. In zijn rapportage is genoemde arts Kho tot de conclusie gekomen dat er bij eiseres geen sprake is van lichamelijke of psychische letsel ten gevolge van de oorlogservaringen dat heeft geleid tot blijvende invaliditeit. Deze conclusie is gehandhaafd na het in bezwaar uitgebrachte advies van de geneeskundig adviseur, de arts A.M. Ohlenschlager. Daarbij is aangegeven dat de psychische klachten, met name bestaande uit concentratie- en slaapproblemen, niet zozeer zijn toe te schrijven aan calamiteiten in de zin van de Wet maar verband houden met een, in 2002 ontdekte en toen operatief verwijderde, hersentumor. De depressieve klachten zijn niet oorlogsgerelateerd maar hangen samen met eenzaamheidsgevoelens. De incidenteel voorkomende angstdromen kunnen weliswaar worden herleid tot de oorlog, maar leveren geen beperkingen op het dagelijks functioneren.
Voorts wordt geconcludeerd dat de lichamelijke klachten van eiser - suikerziekte, long- en knieklachten - niet hun oorsprong vinden in de oorlogservaringen van eiseres, maar duidelijk andere oorzaken hebben.
De Raad acht de bestreden besluiten op grond van de genoemde adviezen naar behoren voorbereid en gemotiveerd.
In de ter beschikking staande medische gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het door verweersters, in het spoor van haar geneeskundig adviseurs, op basis van die gegevens ingenomen standpunt over de causaliteit van de lichamelijke en psychische klachten van eiseres.
Gezien het vorenstaande kan het bestreden besluit in rechte standhouden en dient het ingestelde beroep ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 april 2005.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) J.P. Schieveen.