ECLI:NL:CRVB:2005:AT4475

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3842 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
  • J.P. Schieveen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek bijzondere voorziening in het kader van de WUBO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2005 uitspraak gedaan in het geding tussen eiser, een burgeroorlogsslachtoffer, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiser had een verzoek ingediend om herziening van een eerder besluit, waarbij zijn aanvraag voor een bijzondere voorziening op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 was afgewezen. Het bestreden besluit verklaarde eiser niet-ontvankelijk in zijn bezwaar wegens overschrijding van de termijn van zes weken voor het indienen van een bezwaarschrift, zoals vastgelegd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had aangevoerd dat hij pas na ontvangst van opgevraagde stukken bezwaar had gemaakt en dat hij wegens ziekte niet in staat was om tijdig bezwaar in te dienen.

De Raad heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de termijnoverschrijding niet gerechtvaardigd was. De Raad oordeelde dat eiser, ondanks zijn ziekte, in staat had moeten zijn om een summier bezwaarschrift in te dienen binnen de gestelde termijn. De Raad heeft vastgesteld dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om de niet-ontvankelijkverklaring te rechtvaardigen. De Raad heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenvergoeding.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaarschriften en de noodzaak voor eisers om proactief te handelen, zelfs in situaties van ziekte. De Centrale Raad van Beroep heeft de beslissing van de verweerster bevestigd en het beroep van eiser verworpen.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/3842 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 15 juni 2004, kenmerk JZ/R90/2004, heeft verweerster ten aanzien van eiser een besluit genomen.
Tegen dat besluit heeft eiser bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift heeft eiser uiteengezet waarom hij zich met het bestreden besluit niet kan verenigen. Nadien heeft eiser zich nog verschillende malen tot de Raad gewend.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 10 maart 2005. Daar is eiser niet verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken is eiser, geboren in 1929, op grond van psychische invaliditeit erkend als burger- oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet) en als zodanig in aanmerking gebracht voor - onder meer - een periodieke uitkering.
Bij besluit van 15 maart 2004, op gelijke datum aan eiser verzonden, heeft verweerster afwijzend beslist op het door eiser op 28 februari 2003 gedane verzoek om herziening van het besluit d.d. 25 april 2002, bij welk besluit de door eiser gedane aanvraag om toekenning van een bijzondere voorziening op grond van de Wet ter zake van extra vakantie werd afgewezen.
Tegen het besluit van 15 maart 2004 heeft eiser bezwaar gemaakt bij schrijven van 29 april 2004 dat op 6 mei 2004 bij verweerster is ingekomen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerster eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar wegens overschrijding van de voor de indiening van een bezwaarschrift ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldende termijn van zes weken. In dat verband is overwogen dat de door eiser met betrekking tot de termijnoverschrijding aangevoerde omstandigheden niet van dien aard zijn dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser niet in verzuim is geweest in de zin van artikel 6:11 van de Awb.
Ter beantwoording staat de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. De Raad overweegt als volgt.
Gezien de hierboven weergegeven feiten staat vast dat eiser de bezwaartermijn als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb heeft overschreden.
Ter verklaring van de termijnoverschrijding heeft eiser aangevoerd dat hij eerst bezwaar heeft ingediend na ontvangst van de bij verweerster opgevraagde stukken en voorts dat hij tussen 29 april en 18 mei 2004 wegens ziekte op het bed heeft gelegen.
Naar het oordeel van de Raad heeft verweerster in hetgeen door eiser is aangevoerd terecht geen grond gezien om de niet-ontvankelijkverklaring met toepassing van artikel 6:11 van de Awb achterwege te laten. Hiertoe overweegt de Raad dat niet is gebleken dat eiser verhinderd was om een tijdig een bezwaarschrift in te dienen. Zo had eiser de bezwaartermijn kunnen sauveren door een summier bezwaarschrift in te zenden en de gronden van het bezwaar op een nader moment - na ontvangst van de gevraagde stukken - kunnen aanvullen. Voorts valt de door eiser genoemde periode van ziekte na de hier aan de orde zijnde bezwaartermijn.
Het voorgaande brengt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden en het beroep van eiser ongegrond moet worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van J.P Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 april 2005.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) J.P. Schieveen.