ECLI:NL:CRVB:2005:AT4498

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2029 WUV + 04/2427 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
  • J.P. Schieveen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van voorzieningen voor erkende oorlogsgetroffene op basis van medische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, erkend als oorlogsgetroffene, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. De eiseres had aanvragen ingediend voor een periodieke uitkering en bijzondere voorzieningen op basis van lichamelijke en psychische klachten, die zij in verband bracht met haar internering tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië. De verweerster had echter de aanvragen afgewezen, met de motivering dat de klachten niet in verband stonden met de ondergane vervolging, maar door andere oorzaken waren ontstaan of verergerd.

De eiseres had in beroep de afwijzing bestreden en betwist dat haar klachten niet gerelateerd waren aan de vervolging. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting waar de eiseres niet aanwezig was, maar de verweerster was vertegenwoordigd. De Raad heeft de medische adviezen van geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad in overweging genomen, die concludeerden dat de klachten van de eiseres voornamelijk voortkwamen uit genetische predispositie en andere niet-oorlogsgerelateerde factoren.

De Raad heeft vastgesteld dat de bestreden besluiten van de verweerster naar behoren waren voorbereid en gemotiveerd. De eiseres had geen overtuigende medische onderbouwing voor haar stellingen en de Raad oordeelde dat de verweerster terecht had geoordeeld dat er geen doorlopende lijn van gebitsproblemen was sinds de oorlog. De Raad verklaarde de beroepen ongegrond en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/2029 WUV + 04/2427 WUV
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], CA 92592 (USA), eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Onder dagtekening 12 februari 2004, kenmerk respectievelijk JZ/Q70/2004/0089 en JZ/Q70/2004/0090, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een tweetal besluiten genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen deze besluiten heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In de beroepschriften is uiteengezet waarom eiseres zich met de bestreden besluiten niet kan verenigen.
Verweerster heeft verweerschriften ingediend. Eiseres heeft daarop schriftelijk gereageerd.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de Raad op 10 maart 2005. Aldaar is eiseres, met voorafgaand bericht, niet verschenen, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, geboren in 1940 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in februari 2002 en in januari 2003 bij verweerster aanvragen ingediend om toekenning van een periodieke uitkering en diverse bijzondere voorzieningen ingevolge de Wet. Deze aanvragen heeft eiseres gebaseerd op lichamelijke klachten, te weten oorklachten, gebitsklachten, bijholteontsteking en hypertensie, alsmede psychische klachten, welke naar haar mening een gevolg zijn van haar internering tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië.
Bij besluiten van 24 januari 2003 en 28 mei 2003, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij de nu bestreden besluiten, heeft verweerster eiseres erkend als vervolgde in de zin van de Wet doch de aanvragen voor het overige afgewezen, dit op de grond dat de aangegeven klachten niet in verband staan met de ondergane vervolging doch duidelijk door andere oorzaken zijn ontstaan of verergerd.
In beroep heeft eiseres met name de juistheid van verweersters opvatting over de causaliteit van haar oor- en gebitsklachten en van haar psychische klachten betwist.
Ter beantwoording staat de vraag of de bestreden besluiten, gelet op hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd, in rechte kunnen standhouden.
De Raad overweegt dienaangaande als volgt.
Blijkens de gedingstukken is het aangevochten standpunt van verweerster in overeenstemming met de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad, de artsen P. Windels en G.L.G. Kho, alsmede van de tandheelkundig adviseur, de tandarts M. Schächter. Die adviezen zijn tot stand gekomen op basis van een door de psychiater R.J. Solomon in januari 2004 ingesteld onderzoek van eiseres, alsmede op basis van door de eiseres behandelend (tand-)artsen verstrekte medische informatie.
Ten aanzien van de oorklachten is, met name op grond van uit de behandelende sector verkregen informatie, geconcludeerd dat deze voor het belangrijkste deel berusten op genetische predispositie terwijl ook oorzaken als leeftijdgebonden degeneratie en otosclerose een rol spelen. Ten aanzien van de gebitsklachten is in aanmerking genomen dat zich volgens opgave van eiseres eerst in 1960 ten tijde van haar eerste zwangerschap problemen op dit vlak hebben geopenbaard, zodat een in gevallen als dit vereiste, zogenoemde “rode draad” van gebitsklachten vanaf de oorlogsjaren ontbreekt.
Wat betreft de psychische klachten ten slotte is aangesloten bij de door genoemde psychiater in zijn rapportage bereikte conclusie dat de angstklachten van eiseres in het geheel geen verband houden met de ondergane vervolging doch uitsluitend zijn te relateren aan de zorgen over haar toen ernstig zieke echtgenoot.
De Raad acht de bestreden besluiten op grond van deze adviezen naar behoren voorbereid en gemotiveerd.
In de ter beschikking staande medische gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunt gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerster, in het spoor van haar geneeskundig adviseurs, op basis van die gegevens ingenomen standpunt over de causaliteit van de oor- en gebitsklachten en de psychische klachten van eiseres. Aan de hand van de gedingstukken heeft de Raad integendeel kunnen vaststellen dat het door verweerster ingenomen standpunt over de oorklachten en de psychische klachten geheel spoort met daarover verkregen medisch-specialistische informatie. De in beroep door eiseres naar voren gebrachte stelling dat een vroeger in Zwitserland geconsulteerde oorarts een ander standpunt had, is niet met medische gegevens onderbouwd.
Wat betreft de gebitsklachten is van belang dat de Raad in constante rechtspraak aanvaardbaar heeft geoordeeld het ook in dit geval door verweerster gehanteerde uitgangspunt dat moet blijken van een doorgaande lijn van gebitsproblemen sedert de oorlog. Terecht is geoordeeld dat aan dit uitgangspunt hier niet is voldaan. De door eiseres in beroep nog ingebrachte verklaring van de haar behandelend tandarts, waarin in algemene termen het belang van een goede voeding en een goede tandverzorging tijdens de kinderjaren wordt onderstreept, leidt de Raad niet tot het oordeel dat verweerster niet overeenkomstig genoemd uitgangspunt kon beslissen.
Gezien het vorenstaande kunnen de bestreden besluiten in rechte standhouden en dienen de daartegen ingestelde beroepen ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 april 2005.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) J.P. Schieveen.