ECLI:NL:CRVB:2005:AT4517

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1353 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. drs. Th.G.M. Simons
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een vervoersvoorziening in de vorm van een bruikleenauto en geschiktheid daarvan

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. A.G.M. Haase, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had het beroep van appellante tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage ongegrond verklaard. Appellante had een vervoersvoorziening in de vorm van een bruikleenauto aangevraagd op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten, maar betwistte de geschiktheid van de toegekende Renault Twingo. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 7 maart 2005, waarbij gedaagde niet vertegenwoordigd was.

Appellante heeft een aangeboren afwijking die leidt tot een aftakelingsproces van haar longen en luchtwegen, waardoor zij energetisch verminderd belastbaar is. Ondanks een advies van ZVN Advies N.V. dat suggereert dat appellante gebruik kan maken van het openbaar vervoer en in aanmerking komt voor een scootmobiel, heeft gedaagde besloten om een bruikleenauto toe te kennen, gezien de persoonlijke omstandigheden van appellante als alleenstaande moeder van drie jonge kinderen. Gedaagde heeft vastgesteld dat de Renault Twingo de goedkoopste en adequate auto voor appellante is.

In hoger beroep heeft appellante de geschiktheid van de Renault Twingo betwist, met argumenten over de beperkte laadruimte en de moeilijkheid om haar zuurstoffles veilig te plaatsen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de beschikbare gegevens geen toereikende aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat de Renault Twingo niet adequaat zou zijn. De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen medische gegevens heeft overgelegd die haar standpunt ondersteunen en dat zij de zuurstoffles, zij het met enige moeite, ook tussen de bestuurdersstoel en de bijrijdersstoel kan plaatsen.

De Raad heeft geconcludeerd dat er geen reden is om de uitspraak van de rechtbank niet in stand te laten en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/1353 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2004 heeft gedaagde het besluit tot delegatie van zijn bevoegdheid tot het nemen van besluiten op bezwaar aan de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente ’s-Gravenhage ingetrokken. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente
’s-Gravenhage.
Namens appellante heeft mr. A.G.M. Haase, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 7 februari 2003, reg.nr. 02/772 WVG.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 7 maart 2005, waar appellante zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. Haase en gedaagde - met voorafgaand bericht - zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad, mede gelet op de gedingstukken, naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellante heeft een aangeboren afwijking, als gevolg waarvan sprake is van een aftakelingsproces van haar longen en luchtwegen en zij energetisch verminderd belastbaar is. Appellante heeft, in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten, bij gedaagde een vervoersvoorziening in de vorm van een bruikleenauto aangevraagd. In het door gedaagde ingewonnen advies van ZVN Advies N.V. van 11 maart 2001 wordt geconcludeerd dat appellante, gelet op haar medische beperkingen, gebruik kan maken van het openbaar vervoer en voorts in aanmerking komt voor een scootmobiel. In verband met de persoonlijke omstandigheden van appellante (zij is een alleenstaande moeder van drie kinderen, die toentertijd negen, vijf en één jaar oud waren) heeft gedaagde niettemin een bruikleenauto als de enige adequate voorziening aangemerkt. Vervolgens heeft gedaagde, op grond van een advies van Argonaut B.V. van 16 juli 2001, vastgesteld dat een Renault Twingo - met stuurbekrachtiging als extra optie - de goedkoopste voor appellante adequate auto is. Bij besluit van 23 juli 2001, in bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 januari 2002, is deze vervoersvoorziening aan appellante toegekend.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 18 januari 2002 ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante de juistheid van de aangevallen uitspraak bestreden. Daarbij heeft zij, in essentie, de in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden herhaald. Appellante is op zichzelf tevreden met het feit dat aan haar een bruikleenauto is toegekend, maar zij is van mening dat de Renault Twingo, gelet op haar belastbaarheid, op een aantal punten niet geschikt is. De laadruimte ís te klein, een tweedeursauto is bij het laten in- en uitstappen van de kinderen erg belastend en de achterklep is voor haar te zwaar. Verder heeft zij erop gewezen dat zij een zuurstoffles, die zij permanent bij zich moet hebben, uit veiligheidsoverwegingen op de bijrijdersstoel moet kunnen plaatsen, maar dat dat niet kan omdat dan haar kinderen niet alle drie op de achterbank kunnen zitten. Appellante acht een Hyundai Accent wel adequaat.
De Raad is, met gedaagde en de rechtbank, van oordeel dat de beschikbare gegevens geen toereikende aanknopingspunten bieden voor de vaststelling dat de toegekende Renault Twingo niet adequaat zou zijn. De door gedaagde aan de besluitvorming ten grondslag gelegde medische en overige gegevens laten niet zien dat bij gebruik van de Renault Twingo voor appellante onaanvaardbare belastbaarheidsproblemen optreden. Appellante heeft zelf ook geen medische gegevens in het geding gebracht die in een andere richting wijzen. Wat de zuurstoffles betreft is van de zijde van appellante in hoger beroep aangegeven dat zij deze, zij het met enige moeite en gepaard gaande met enig ongemak, ook tussen de bestuurdersstoel en de bijrijdersstoel kan plaatsen.
Voorzover appellante heeft willen aanvoeren dat haar medische situatie inmiddels - veel - slechter is dan ten tijde van gedaagdes besluitvorming, kan zij dit in het kader van een eventuele nieuwe aanvraag bij gedaagde aan de orde stellen.
Uit het voorgaande volgt dat de Raad geen grond ziet om de aangevallen uitspraak niet in stand te laten.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 april 2005.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) L. Jörg.
MvK04045