E N K E L V O U D I G E K A M E R
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard, appellant,
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank
’s-Hertogenbosch van 18 februari 2003, reg.nr. 02/1279 NABW.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 7 maart 2005, waar partijen - wat appellant betreft met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad, mede gelet op de gedingstukken, naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Gedaagde heeft op 21 januari 2002 bij appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand in de kosten van gordijnen en vloerbedekking in verband met zijn verhuizing op 1 december 2001 van Helmond naar [woonplaats]. Nadien heeft gedaagde de aanvraag - kennelijk - aangevuld, in die zin dat ook bijzondere bijstand in de verfkosten wordt gevraagd.
Bij besluit van 25 maart 2002 heeft appellant, met verwijzing naar artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet, de aanvraag afgewezen op de grond dat de noodzaak van de desbetreffende voorzieningen niet meer kon worden vastgesteld. Daaraan ligt ten grondslag, dat tijdens een op 19 maart 2002 bij gedaagde afgelegd huisbezoek was gebleken dat de woning al helemaal was opgeknapt (er lag vloerbedekking, er hingen gordijnen en er was geverfd).
Bij besluit van 17 mei 2002 heeft appellant het bezwaar van gedaagde tegen het besluit van 25 maart 2002 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak onder meer het volgende overwogen:
“De rechtbank is van oordeel dat eiser, indien hij meende verweerders besluit omtrent vergoeding van verfkosten niet te kunnen afwachten, voorafgaande aan het verven van zijn nieuwe woning bij verweerder had dienen te informeren of zulks niet in de weg stond aan verstrekking van bijzondere bijstand voor de verfkosten. Door zulks niet te doen heeft hij verweerder de mogelijkheid ontnomen om op relatief eenvoudige wijze te controleren of de verfkosten daadwerkelijk noodzakelijk waren. Aldus moet verweerders standpunt dat de noodzaak voor bijzondere bijstand niet meer is vast te stellen - hetgeen impliceert dat er geen sprake is van noodzakelijke kosten van het bestaan als genoemd in artikel 6, aanhef en onder b, en artikel 39, lid 1, van de Abw - worden aanvaard voorzover het gaat om de verfkosten.
Ten aanzien van de kosten van gordijnen en vloerbedekking overweegt de rechtbank het volgende. Bij aanvraag op 21 januari 2002 (of bij de invulling van een inlichtingenformulier op 6 februari 2002) heeft eiser facturen overgelegd waaruit blijkt dat op 5 december 2001 vloerbedekking is geleverd en gelegd (tegen een prijs van f 700,-) en dat op 18 december 2001 gordijnen zijn geleverd en opgehangen (voor de prijs van f 1200,-). Verweerder heeft - tot aan het huisbezoek op 19 maart 2002 - niet gesteld dat de noodzaak van die kosten (los van de eventuele noodzaak voor de verhuizing) niet meer zou zijn vast te stellen. Niet valt in te zien waarom genoemd huisbezoek verweerder er toe heeft moeten brengen die stelling alsnog in te nemen. Aldus komt het bestreden besluit wegens een gebrekkige motivering voor vernietiging in aanmerking.”.
Op grond daarvan heeft de rechtbank - met een bepaling omtrent het griffierecht - het beroep van gedaagde tegen het besluit van 17 mei 2002 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Appellant heeft het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de kosten van gordijnen en vloerbedekking in hoger beroep gemotiveerd bestreden.
De Raad is, met appellant, van oordeel dat de aangevallen uitspraak in zoverre inderdaad onjuist is. Niet valt in te zien waarom hetgeen de rechtbank - met juistheid - heeft overwogen ten aanzien van de verfkosten, niet evenzeer zou moeten gelden voor de kosten van gordijnen en vloerbedekking. In dat verband kan er ook niet aan worden voorbijgezien dat - in elk geval - de kosten van gordijnen en vloerbedekking voorafgaand aan de aanvraag al waren gemaakt en dat deze voorzieningen toen ook al waren aangebracht.
De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 april 2005.