ECLI:NL:CRVB:2005:AT4545

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5411 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake invordering van een terug te vorderen bedrag en toepassing van het continuïteitsbeginsel na invoering van de euro

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin zijn beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem ongegrond werd verklaard. Het geschil betreft de invordering van een bedrag dat appellant aan de gemeente verschuldigd is, vastgesteld op ƒ 56.202,23, en de maandelijkse aflossing van ƒ 141,-- die appellant vanaf 1 december 2001 moet voldoen. Appellant betwist de rechtsgeldigheid van de vordering, omdat deze in guldens is gesteld en de gulden niet langer een wettig betaalmiddel is na de invoering van de euro.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad oordeelt dat de rechtbank adequaat heeft ingegaan op de bezwaren van appellant, waaronder de claim dat de bezwaarcommissie niet op de hoogte was van zijn brief van 12 maart 2002. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt dat het door gedaagde vastgestelde aflossingsbedrag in rechte kan standhouden. De Raad verwijst naar het continuïteitsbeginsel van artikel 3 van de EG-Verordening 1103/97, dat stelt dat de invoering van de euro geen wijziging brengt in de bepalingen van rechtsinstrumenten die in guldens zijn gesteld.

De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om de aangevallen uitspraak te vernietigen en bevestigt deze. Tevens ziet de Raad geen reden voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. Th.C. van Sloten, in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier, en openbaar uitgesproken op 19 april 2005.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/5411 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 30 september 2003, reg.nr. 02/1156 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 29 maart 2005, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij beschikking van de rechtbank van 3 juli 1997 is vastgesteld dat appellant aan gedaagde een bedrag van ƒ 56.202,23, met bepaling omtrent wettelijke rente, verschuldigd is.
Bij besluit van 29 november 2001 heeft gedaagde aan appellant medegedeeld dat appellant met ingang van 1 december 2001 ƒ 141,-- per maand dient af te lossen op deze schuld.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij is van mening dat door de invoering van de euro de vordering van gedaagde niet meer rechtsgeldig in te vorderen is, omdat deze in guldens is gesteld en de gulden niet langer een wettig betaalmiddel is.
Bij besluit van 24 mei 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van
29 november 2001 ongegrond verklaard. Hierbij heeft gedaagde overwogen dat op grond van artikel 3 van de EG-verordening 1103/97 de invoering van de euro niet ten gevolge heeft dat wijziging wordt gebracht in enige bepaling in een rechtsinstrument. Voorts heeft gedaagde overwogen dat in artikel 6:112 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat het geld dat ter voldoening van een verbintenis wordt betaald, op het tijdstip van betaling gangbaar moet zijn in het land in welks geld de betaling geschiedt.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 24 mei 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad is van oordeel dat de rechtbank afdoende is ingegaan op de grief van appellant dat de bezwaarcommissie niet op de hoogte zou zijn van zijn brief van 12 maart 2002. Hetgeen appellant hiertoe in hoger beroep nog heeft aangevoerd, geeft voor de Raad geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
Voorts is de Raad van oordeel dat de rechtbank afdoende heeft gemotiveerd waarom het door gedaagde vastgestelde aflossingsbedrag in rechte kan standhouden. De Raad onderschrijft de daartoe door de rechtbank gehanteerde overwegingen en verwijst daarnaar. De rechtbank en gedaagde hebben terecht verwezen naar het zogenaamde continuïteitsbeginsel van artikel 3 van de EG-Verordening 1103/97 en hebben aan dit artikel een juiste uitleg gegeven. Van een situatie, zoals door appellant wordt verondersteld, dat, sinds de inwerkingtreding van voornoemde EG-Verordening, in rechtsinstrumenten waar de gulden wordt genoemd, al melding zou moeten worden gemaakt van de komst van de euro, is geen sprake.
Gelet op het voorgaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten, in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 april 2005.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) P.E. Broekman.
MvK04045