ECLI:NL:CRVB:2005:AT4560

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6584 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.G. Kasdorp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WUBO-uitkering en erkenning als burgeroorlogsslachtoffer in verband met oorlogservaringen in voormalig Nederlands-Indië

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een WUBO-uitkering door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiseres, geboren in 1926 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in november 2003 een aanvraag ingediend om erkend te worden als burgeroorlogsslachtoffer en om in aanmerking te komen voor een periodieke uitkering, gebaseerd op gezondheidsklachten die zij toeschrijft aan haar oorlogservaringen. De aanvraag werd afgewezen op 10 maart 2003, omdat niet was komen vast te staan dat eiseres gebeurtenissen had meegemaakt die onder de werking van de Wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers 1940-1945 vallen.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de verweerster handhaafde het besluit. De Raad heeft de zaak behandeld op 10 maart 2005, waarbij eiseres niet aanwezig was. De verweerster werd vertegenwoordigd door drs. T.N.L.C. van Wickevoort Crommelin. De Raad heeft de medische adviezen van de geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad in overweging genomen, die concludeerden dat de psychische klachten van eiseres gering zijn en niet gerelateerd aan de geverifieerde oorlogsgeweld. De lichamelijke klachten, waaronder gewrichtsklachten, werden als degeneratief beschouwd en niet oorlogsgerelateerd.

De Raad heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is om te twijfelen aan de conclusies van de geneeskundig adviseurs. De verklaring van de huisarts van eiseres werd niet als voldoende bewijs gezien, omdat deze geen onderscheid maakte tussen de verschillende oorlogservaringen. De Raad concludeert dat het bestreden besluit in stand kan blijven en verklaart het beroep ongegrond. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

03/6584 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 13 november 2003, kenmerk JZ/A70/2003, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dat besluit heeft [naam gemachtigde], wonende te [woonplaats2], als gemachtigde van eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift (met bijlagen) is uiteengezet waarom eiseres zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van een op 2 november 2004 bij de Raad ingekomen schrijven d.d. 28 oktober 2004 van de kant van eiseres heeft verweerster bij brief van 27 januari 2005 nog een medisch rapport ingezonden d.d. 24 januari 2005, opgesteld door
A.M. Ohlenschlager, geneeskundig adviseur van verweerster.
Van de zijde van eiseres is hierop voorts nog gereageerd met inzending van een brief, gedateerd 21 februari 2005, afkomstig van P. Hoff-Wolters, maatschappelijk werkster bij de Stichting Pelita. Tenslotte is een verklaring binnengekomen d.d. 25 februari 2005 van de huisarts van eiseres.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 10 maart 2005. Daar is eiseres niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. T.N.L.C. van Wickevoort Crommelin, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, geboren in 1926 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in november 2003 bij verweerster een aanvraag ingediend, primair ertoe strekkende, om ingevolge de Wet te worden erkend als burgeroorlogsslachtoffer en voorts om in aanmerking te worden gebracht voor een periodieke uitkering, alsmede voor de zogeheten artikel 19 toeslag en enige bijzondere voorzieningen. Die aanvraag heeft eiseres gebaseerd op gezondheidsklachten die een gevolg zouden zijn van haar oorlogservaringen in het voormalige Nederlands-Indië.
Bij besluit van 10 maart 2003 heeft verweerster de aanvraag afgewezen op grond van de overweging dat niet is komen vast te staan dat eiseres gebeurtenissen heeft meegemaakt die onder de werking van de Wet kunnen worden gebracht. Na door eiseres gemaakt bezwaar heeft verweerster de afwijzing bij het thans bestreden besluit gehandhaafd. Weliswaar heeft verweerster alsnog aanvaard dat eiseres tijdens de Bersiap-periode getroffen is geweest door oorlogsgeweld als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet, te weten het meemaken van zware beschietingen en onlusten te Ambarawa, maar zij is tevens van oordeel dat ten aanzien van eiseres niet is voldaan aan de ingevolge de Wet tevens geldende eis dat sprake is van lichamelijk of psychisch letsel tengevolge van dat oorlogsgeweld, leidend tot blijvende invaliditeit.
In beroep heeft eiseres zich gekeerd tegen verweersters opvatting dat geen sprake is van tot invaliditeit leidend psychisch en/of lichamelijk letsel.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Het in het bestreden besluit neergelegde standpunt van verweerster is in overeenstemming met het medisch advies d.d. 3 november 2003 van de geneeskundig adviseur van de Pensioen- en Uitkeringsraad, de arts N.F. Vogel, welk advies berust op een rapport van onderzoek van eiseres door deze adviseur en op de van de huisarts alsmede de behandelend medisch specialisten van eiseres verkregen informatie. Uit genoemd rapport komt naar voren dat de bij eiseres aanwezige psychische klachten gering zijn en bovendien niet samenhangen met de geverifieerde calamiteit, te weten de door eiseres meegemaakte beschietingen, terwijl de lichamelijke klachten - onder meer tot ernstige beperkingen in de mobiliteit leidende gewrichtsklachten, welke een gevolg zijn van artrose, welke aandoening wordt beschouwd als degeneratief en berustend op constitutie en leeftijd - evenmin oorlogsgerelateerd zijn.
Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van de kant van eiseres heeft verweerster om zorgvuldigheidsredenen eiseres nog doen onderzoeken door een vrouwelijke geneeskundig adviseur, A.M. Ohlenschlager, die op 24 januari 2005 advies heeft uitgebracht. Ook deze arts is tot de slotsom gekomen dat de psychische klachten van eiseres - een gegeneraliseerde angststoornis, die voor eiseres beperkingen meebrengt - niet toegeschreven kunnen worden aan de geverifieerde, door verweerster aanvaarde, calamiteit. Zij ziet wel verband met het overlijden van de moeder en van drie broertjes tijdens de oorlog en met andere oorlogsgebeurtenissen, die echter niet onder de werking van de Wet zijn te brengen. De lichamelijke klachten van eiseres houden naar haar mening evenmin verband met de aanvaarde calamiteit.
De Raad heeft in de voorhanden medische en andere gegevens onvoldoende aanknopingspunt gevonden om te twijfelen aan de juistheid van dit, door verweerster overgenomen standpunt van haar geneeskundig adviseurs. Daaraan doet niet af de verklaring van de huisarts van eiseres nu deze geen onderscheid maakt tussen de oorlogservaringen van eiseres, die wel en die niet door verweerster onder de werking van de Wet zijn gebracht. Met betrekking tot het schrijven van P. Hoff-Wolters, waarin deze erop wijst, dat een zuster van eiseres, die dezelfde oorlogsgebeurtenissen heeft meegemaakt, wel in verband met psychische klachten is erkend als burgeroorlogsslachtoffer, merkt de Raad op, dat het hier een individuele medische beoordeling betreft en dat gebeurtenissen op degenen die deze meemaken een zeer verschillende impact kunnen hebben.
Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond, zodat dit in rechte kan standhouden.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar 21 april 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) E. Heemsbergen.