ECLI:NL:CRVB:2005:AT4620
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- C.G. Kasdorp
- Rechtspraak.nl
Afwijzing erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op grond van niet-bewijs van onder de Wet vallend oorlogsgeweld
In deze zaak heeft eiseres, geboren in 1937 in het voormalige Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van gezondheidsklachten die zij toeschrijft aan haar oorlogservaringen tijdens de Japanse bezetting en de daaropvolgende Bersiap-periode. De aanvraag was gericht op erkenning onder de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 en op toekenning van een artikel 19-toeslag, een periodieke uitkering en bijzondere voorzieningen. De verweerster, de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, heeft de aanvraag afgewezen, omdat niet is gebleken dat eiseres is getroffen door onder de Wet vallend oorlogsgeweld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 10 maart 2005, waarbij eiseres in persoon aanwezig was, bijgestaan door twee personen. De verweerster werd vertegenwoordigd door drs. T.N.L.C. van Wickevoort Crommelin. De Raad overweegt dat de aanvraag van eiseres vooral steunt op algemene oorlogsomstandigheden, waaraan veel mensen blootstonden, en niet op specifieke handelingen of maatregelen die gericht waren tegen eiseres zelf. De Raad concludeert dat de door eiseres genoemde omstandigheden niet voldoen aan de criteria voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer volgens de Wet.
De Raad merkt op dat erkenning als burger-oorlogsslachtoffer gebonden is aan specifiek omschreven oorlogservaringen en dat er geen grond bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit. De Raad wijst erop dat verweerster pas overgaat tot een medische beoordeling als vaststaat dat er sprake is van gebeurtenissen die onder de Wet vallen. Aangezien in dit geval niet is gebleken van dergelijke gebeurtenissen, heeft verweerster terecht een medisch-inhoudelijke beoordeling achterwege gelaten. De Raad besluit het beroep ongegrond te verklaren en ziet geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten.