ECLI:NL:CRVB:2005:AT4766
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering en beoordeling van medische beperkingen
In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellante, die sinds juni 1999 als bakkerijmedewerkster werkte en op 5 juni 2000 uitviel door lage rugklachten en klachten aan haar rechterhand. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellante onjuist zijn vastgesteld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die eerder het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. De rechtbank had vastgesteld dat appellante na de wettelijke wachttijd van 52 weken op 4 juni 2001 minder dan 15% arbeidsongeschikt was en dat de functies die aan haar waren voorgehouden, passen binnen haar belastbaarheidspatroon.
De Raad overweegt dat appellante in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten heeft aangedragen die het oordeel van de rechtbank zouden kunnen veranderen. Ook het subsidiaire standpunt van appellante over de toepassing van de reductiefactor bij de functies huishoudelijke hulp wordt door de Raad verworpen. De Raad concludeert dat de geselecteerde functies op goede gronden zijn gebruikt voor de schatting van de arbeidsongeschiktheid van appellante. De Raad ziet geen aanleiding om het bestreden besluit te herzien en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van griffier J.W. Engelhart, en is openbaar uitgesproken op 26 april 2005. De zaak is behandeld op de zitting van 15 maart 2005, waar appellante werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. J.P.C.M. van Es, en waar gedaagde werd vertegenwoordigd door drs. J.C. van Beek.