ECLI:NL:CRVB:2005:AT4770

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2246 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
  • J.W. Engelhart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor eigen werk als administratief medewerkster

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 1997 een uitkering ontving wegens arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen. Appellante betwist dat zij geschikt is voor haar eigen werk als administratief medewerkster, en stelt dat er psychische beperkingen zijn die haar arbeid belemmeren. De Raad heeft de zaak behandeld op 15 maart 2005, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J.W. Brouwer, en gedaagde door mr. M.J.M. van Haaften van het Uwv.

De Raad oordeelt dat de zenuwarts Van Zandvoort, die appellante in 2000 heeft onderzocht, concludeerde dat er geen sprake was van ziekte of gebrek in psychiatrisch opzicht. De Raad bevestigt dat de intrekking van de uitkering op een zorgvuldige beoordeling is gebaseerd, waarbij is vastgesteld dat appellante op de datum in geding geen beperkingen had die haar belemmerden in het verrichten van haar eigen werk. De Raad ziet geen aanleiding om het bestreden besluit van gedaagde te herzien, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd, en dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van griffier J.W. Engelhart, op 26 april 2005.

Uitspraak

03/2246 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat te Assen, op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Groningen onder dagtekening 11 april 2003 tussen partijen gewezen uitspraak, geregistreerd onder nummer Awb 01/953 WAO V02.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 4 maart 2005 zijn namens appellante nadere stukken ingezonden, waarop gedaagde heeft gereageerd bij schrijven van 9 maart 2004 (bedoeld is: 2005) met bijlage.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 15 maart 2005, waar voor appellante is verschenen mr. Brouwer, voornoemd, en waar namens gedaagde is verschenen mr. M.J.M. van Haaften, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellante ontvangt, na in 1996 wegens duizeligheidsklachten te zijn uitgevallen voor haar part-time werkzaamheden als administratief medewerkster, vanaf oktober 1997 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke uitkering laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
Bij het bestreden besluit van 1 oktober 2001 heeft gedaagde in bezwaar gehandhaafd zijn primaire besluit van 6 september 2000, houdende een intrekking van appellantes WAO-uitkering met ingang van 7 november 2000, op de grond dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% is. Blijkens de daaraan ten grondslag liggende gegevens berust die intrekking op een beoordeling volgens welke voor appellante op de datum in geding wel enige lichamelijke beperkingen zijn aan te geven, maar geen beperkingen op het psychische vlak. Bij dit laatste is gedaagde in het bijzonder afgegaan op een door de zenuwarts J.M.E. van Zandvoort op verzoek van gedaagde omtrent appellante uitgebracht expertiserapport. De
- relatief geringe - lichamelijke beperkingen van appellante staan naar het oordeel van gedaagde niet in de weg aan het verrichten door appellante van haar eigen - lichamelijk weinig belastende - maatgevende werkzaamheden als administratief medewerkster.
Namens appellante wordt uitsluitend bestreden dat er op het psychische vlak geen sprake zou zijn van beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek, zoals de zenuwarts Van Zandvoort heeft geconcludeerd en zoals ook door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is geoordeeld. Appellante heeft er in dit verband in hoger beroep op doen wijzen dat zij in augustus 2002 is gaan werken, welk werk zij vervolgens in november van datzelfde jaar weer heeft moeten staken als gevolg van spanningsklachten. In januari 2003 zou zij op vrijwillige basis zijn opgenomen op de open unit van GGZ Drenthe, locatie Assen.
De Raad stelt voorop dat de zenuwarts Van Zandvoort, die appellante in augustus 2000 - derhalve kort voor de datum in geding - heeft onderzocht, tot de conclusie is gekomen dat er bij appellante op dat moment geen sprake was van ziekte of gebrek in psychiatrisch opzicht en dat er derhalve strikt genomen geen objectiveerbare afwijkingen, samenhangend met psychopathologie, vallen aan te geven voor arbeid.
De Raad heeft geen aanknopingspunten om die conclusies, die berusten op een zorgvuldig onderzoek en overtuigend zijn onderbouwd, niet juist te achten. Zulke aanknopingspunten zijn met name ook niet te vinden in hetgeen appellante naar voren heeft doen brengen en aan nadere stukken heeft overgelegd, reeds omdat de gebeurtenissen en stukken alle betrekking hebben op tijdstippen die geruime tijd na de datum in geding zijn gelegen.
Nu de Raad in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook voor het overige geen aanleiding heeft om het bestreden besluit rechtens voor onjuist te houden, volgt uit het bovenstaande dat de aangevallen uitspraak, waarbij het beroep tegen dat besluit ongegrond is verklaard, voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.W. Schuttel in tegenwoordigheid van J.W. Engelhart als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 april 2005.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) J.W. Engelhart.