ECLI:NL:CRVB:2005:AT4842

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2044 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
  • J.W. Engelhart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een appellant met hartklachten en allergieën in het kader van de WAZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die sinds 1 augustus 1999 arbeidsongeschikt is door hartklachten, varices en allergieën. Appellant had eerder een WAZ-uitkering ontvangen, berekend op een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had het bezwaar van appellant tegen de hoogte van de uitkering ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 15 maart 2005, waarbij appellant in persoon aanwezig was en gedaagde vertegenwoordigd werd door mr. T.M. Snippe. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij de medische rapportage van cardioloog dr. P.J.L.M. Bernink als doorslaggevend beschouwde. Deze rapportage concludeerde dat appellant op de datum van 30 juli 2000 in staat was om de door gedaagde geduide functies te vervullen.

De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze geen nieuwe gezichtspunten boden ten opzichte van de eerdere procedure. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv in rechte stand kon houden, en bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en onderstreept de geldigheid van de medische en arbeidskundige beoordelingen die aan de beslissing ten grondslag lagen. De Raad concludeert dat er voldoende functies zijn die appellant kan vervullen, ondanks de twijfels die uit de rapportage van dr. Bernink naar voren kwamen.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/2044 WAZ
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft K.F. Pol, wonende te Delfzijl, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 4 april 2003, nummer 02/107 WAZ, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 15 maart 2005, waar appellant in persoon is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen mr. T.M. Snippe, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant was sedert 1979 werkzaam als bloemist. Appellant is op 1 augustus 1999 uitgevallen met hartklachten, varices aan beide benen en allergie voor bepaalde bloemen. Bij besluit van 7 november 2000 heeft gedaagde aan appellant met ingang van 30 juli 2000 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Namens appellant is tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 16 januari 2002, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde dit bezwaar ongegrond verklaard.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
De rechtbank heeft bij de in rubriek I genoemde uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit doorslaggevende betekenis toegekend aan de conclusie van de als deskundige benoemde cardioloog dr. P.J.L.M. Bernink, die in zijn rapportage van 28 juni 2002 aangeeft dat appellant op de in geding zijnde datum, 30 juli 2000, in staat moet worden geacht de door gedaagde geduide functies te verrichten. De rechtbank is niet gebleken van een onzorgvuldige totstandkoming van het deskundigenrapport en evenmin van evidente fouten in de inhoud van de rapportage. De rechtbank is van oordeel dat gedaagde bij het duiden van gangbare arbeid terecht is uitgegaan van het voor appellant opgestelde belastbaarheidspatroon. Voor wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank opgemerkt dat de arbeidsdeskundige in zijn rapportage van 28 juni 2002 tot de conclusie komt dat appellant in beginsel in staat moet worden geacht de door gedaagde geduide functies te vervullen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 18 mei 2001, gepubliceerd in USZ 2001/201, oordeelt de rechtbank dat, nu er binnen de geduide functies geen sprake is van overschrijding van de in het belastbaarheidspatroon aangegeven belastbaarheid van appellant, deze functies aan de schatting ten grondslag kunnen worden gelegd.
De Raad stelt zich achter deze overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Hij merkt nog op dat uit genoemde rapportage van dr. Bernink enige twijfel ten aanzien van appellants geschiktheid op de in geding zijnde datum voor de geduide functie van assembleerder auto-onderdelen (functiebestandscode 8462) zou kunnen worden afgeleid. Zo
dr. Bernink hierin al gevolgd zou moeten worden, dan resteren naar het oordeel van de Raad voldoende functies om de schatting te kunnen dragen.
Hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd bevat, in vergelijking met appellants stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
Nu ook overigens in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden, komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.W. Schuttel in tegenwoordigheid van J.W. Engelhart als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 april 2005.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) J.W. Engelhart.