ECLI:NL:CRVB:2005:AT5024

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/876 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • H.R. Geerling-Brouwer
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding verhuiskosten bij niet medisch noodzakelijke verhuizing van een vervolgingsslachtoffer

In deze zaak gaat het om een beroep van eiseres tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarbij haar aanvraag voor een vergoeding van verhuiskosten is afgewezen. Eiseres, geboren in 1936, is een vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Op 24 december 2003 heeft de verweerster, de Pensioen- en Uitkeringsraad, een besluit genomen waarin de aanvraag van eiseres voor een vergoeding van verhuiskosten werd afgewezen. Eiseres had eerder al een vergoeding ontvangen voor een verhuizing van Muiden naar Purmerend, en de verweerster stelde dat er geen medische noodzaak was voor de nieuwe verhuizing naar [woonplaats].

Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en heeft in een aanvullend beroepschrift haar bezwaren uiteengezet. Tijdens de zitting op 24 maart 2005 was eiseres niet aanwezig, maar verweerster werd vertegenwoordigd door mr. T.R.A. Dircke. De Raad overweegt dat de verweerster in overeenstemming met artikel 20 van de Wet handelt door te stellen dat een vergoeding voor verhuiskosten in beginsel slechts eenmaal wordt verstrekt, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. De Raad concludeert dat de verhuizing van Purmerend naar [woonplaats] niet medisch noodzakelijk was, aangezien de behandelende sector dit niet heeft voorgeschreven.

De Raad heeft vastgesteld dat de eerdere vergoeding voor de verhuizing van Muiden naar Purmerend terecht was en dat er geen nieuwe medische gronden zijn die een uitzondering rechtvaardigen. De brief van de maatschappelijk werker biedt geen voldoende onderbouwing voor de noodzaak van de verhuizing. Daarom heeft de Raad het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de beslissing van de verweerster bevestigd. De uitspraak is gedaan op 28 april 2005 door de Centrale Raad van Beroep, met mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. H.R. Geerling-Brouwer en mr. K.J. Kraan als leden.

Uitspraak

04/876 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 24 december 2003, kenmerk JZ/M70/2003/1070, heeft verweerster ten aanzien van eiseres uitvoering gegeven aan de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet.
Eiseres heeft tegen dit besluit bij de Raad beroep ingesteld. In een aanvullend beroepschrift heeft eiseres aangegeven waarom zij zich niet met het bestreden besluit kan verenigen. Bij schrijven van 10 maart 2005 heeft eiseres een nadere toelichting op haar beroep ingestuurd.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 24 maart 2005. Aldaar is eiseres, naar tevoren was bericht, niet verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, die is geboren [in] 1936, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. Ten aanzien van de bij eiseres bestaande rugklachten en psychische klachten heeft verweerster aanvaard dat zij in of door de vervolging zijn ontstaan. Bij besluit van13 maart 1997 heeft verweerster - voor zover van belang - aan eiseres, toen woonachtig in Muiden, een vergoeding toegekend van de kosten van een medisch noodzakelijk geoordeelde verhuizing naar een, gezien de in verband met de vervolging staande ziekten of gebreken, geschikte woning.
Met gebruikmaking van deze vergoeding is eiseres verhuisd van Muiden naar Purmerend.
In februari 2003 heeft eiseres bij verweerster een aanvraag ingediend om toekenning van een vergoeding van verhuiskosten, zulks in verband met een ophanden zijnde verhuizing naar [woonplaats]. Bij besluit van 19 juni 2003, zoals na bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, heeft verweerster de aanvraag van eiseres afgewezen, op de grond dat een voorziening ter zake van verhuiskosten in beginsel slechts eenmaal wordt toegekend en aan eiseres reeds eenmaal een vergoeding van verhuiskosten is toegekend. Verweerster ziet geen aanleiding ten behoeve van eiseres een uitzondering te maken op deze door haar gehanteerde regel, omdat voor de verhuizing van Purmerend naar [woonplaats] geen strikt medische noodzaak aanwezig is op grond van haar met de vervolging verband houdende klachten.
De Raad overweegt als volgt.
Naar de Raad eerder heeft uitgesproken acht de Raad het in overeenstemming met het bepaalde in artikel 20 van de Wet, wanneer verweerster het uitgangspunt hanteert dat een vergoeding van de kosten verbonden aan een medisch noodzakelijk geachte verhuizing in beginsel eenmalig wordt verstrekt, mits de toepassing van verweerster voldoende ruimte laat voor uitzonderingsgevallen. Hierbij heeft de Raad als kanttekening geplaatst dat aan een vervolgde die zich op strikt medische gronden gesteld ziet voor een verhuizing, niet zonder meer kan worden voorgehouden dat de daaraan verbonden kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat al eerder een dergelijke vergoeding is toegekend.
De Raad stelt vast dat aan eiseres eerder op grond van artikel 20 van de Wet een vergoeding is toegekend van de kosten van verhuizing van Muiden naar Purmerend. In de medische situatie van eiseres heeft verweerster geen aanleiding gezien om een uitzondering te maken op haar hiervoor weergegeven wijze van wetstoepassing. De Raad kan dit standpunt van verweerster onderschrijven. Hij overweegt daarbij dat de verhuizing van Purmerend naar [woonplaats] aan eiseres niet vanuit de behandelende sector als medisch noodzakelijk is voorgeschreven. Ook de nader ingekomen brief van E. Thijssen, maatschappelijk werker van de Stichting Maatschappelijke Dienstverlening, Zaanstreek-Waterland kan de Raad niet tot het oordeel brengen dat de recente verhuizing voor eiseres in verband met haar uit de vervolging voortvloeiende ziekten of gebreken medisch noodzakelijk is geworden. De Raad ziet uit deze brief naar voren komen dat eiseres in de woongroep voor jongere en oudere mensen, gezinnen en alleenstaanden in Purmerend, waar zij deel van uitmaakte, onvoldoende contacten heeft kunnen opbouwen met medebewoners en dat de verhuizing bedoeld was om in deze situatie verbetering te brengen. In deze omstandigheden kan de Raad niet een voor de toepassing van artikel 20 van de Wet vereiste strikt medische noodzaak zien voor de verhuizing. Verweerster heeft derhalve op goede gronden een vergoeding geweigerd.
Dit betekent dat het beroep van eiseres ongegrond verklaard moet worden.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. H.R. Geerling-Brouwer en mr. K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 april 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) E. Heemsbergen.