ECLI:NL:CRVB:2005:AT5207

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/553 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep in sociale zekerheidszaak

In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep diende, ging het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het bestreden besluit, dat op 25 januari 2000 was genomen, weigerde appellant een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat hij niet verzekerd was onder deze wet. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard.

Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P.J. de Graaf, stelde hoger beroep in. Tijdens de procedure gaf gedaagde aan het bestreden besluit niet langer te handhaven, wat betekende dat het besluit als ingetrokken kon worden beschouwd. De Raad oordeelde dat, volgens eerdere jurisprudentie, het belang bij een beoordeling van het ingetrokken besluit in principe verviel, tenzij appellant een verzoek om schadevergoeding had ingediend, wat niet het geval was.

De Raad concludeerde dat appellant geen belang meer had bij een inhoudelijk oordeel en verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant, die werden begroot op € 966,-, en het Uwv werd opgedragen het griffierecht van € 109,82 aan appellant te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. H. van Leeuwen, in aanwezigheid van griffier S. Sweep, op 29 april 2005.

Uitspraak

02/553 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij het bestreden besluit van 25 januari 2000 heeft gedaagde vastgesteld dat aan appellant geen uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) kan worden toegekend omdat appellant niet verzekerd is ingevolge de WAO.
Bij uitspraak van 13 december 2001, nr. WAO 00/314, heeft de rechtbank Amsterdam het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. P.J. de Graaf, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van vragen van de Raad heeft gedaagde laten weten het bestreden besluit niet te handhaven. Gedaagde heeft de raad om toestemming verzocht om nader onderzoek te doen naar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant bij einde wachttijd. De Raad heeft dit verzoek afgewezen onder de overweging dat aldus een volstrekt ander punt van geschil zou kunnen rijzen dan het punt van geschil dat in bezwaar en in eerste aanleg aan de orde is geweest.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven het onderzoek ter zitting van de Raad achterwege te laten.
II. MOTIVERING
Gedaagde heeft te kennen gegeven het in het bestreden besluit ingenomen standpunt niet langer te handhaven. Hierdoor kan dit besluit geacht worden te zijn ingetrokken. Uit ’s Raads uitspraak van 4 februari 1997, gepubliceerd in RSV 1997/297, volgt dat in zo'n geval belang bij een beoordeling van dat besluit in principe is komen te vervallen, tenzij van zo'n belang blijkt, bijvoorbeeld omdat verzocht is om het toekennen van een schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb.
Appellant heeft een dergelijk verzoek niet gedaan. Evenmin is gebleken dat appellant anderszins belang heeft bij een inhoudelijk oordeel van de Raad. Het hoger beroep moet derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 966,- te betalen door het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 109,82 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H. van Leeuwen in tegenwoordigheid van S. Sweep als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 april 2005.
(get.) H. van Leeuwen.
(get.) S. Sweep.