ECLI:NL:CRVB:2005:AT5442

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3246 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • J.G. Treffers
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de toekenning van WAO-uitkering

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2005, gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 21 mei 2003. Appellant, vertegenwoordigd door mr. F.J. ten Seldam, heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die hem een WAO-uitkering had toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant is in hoger beroep gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 22 maart 2005, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. R. Sowka. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd overwogen dat de (bezwaar)verzekeringsarts van gedaagde de beperkingen van appellant niet heeft onderschat. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor nader onderzoek, en dat de beschikbare gegevens voldoende steun bieden voor de conclusie dat appellant op de relevante datum in staat was om de hem voorgehouden functies te vervullen.

De Raad heeft in zijn overwegingen ook de rol van de verzekeringsarts R.M. Prosée en bezwaarverzekeringsarts A. van Bruggen belicht, die beiden relevante informatie uit de behandelend sector hebben betrokken in hun oordeelsvorming. De Raad heeft vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat gedaagde onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellant, en bevestigt daarmee de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

03/3246 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. F.J. ten Seldam, advocaat te Haarlem, op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 21 mei 2003, reg.nr. Awb 02-1328 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 22 maart 2005, waar appellant -met voorafgaand bericht- niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen mr. R. Sowka, werkzaam bij Uwv.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 24 juli 2001 heeft gedaagde aan appellant met ingang van 24 juli 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Bij besluit van 9 augustus 2002, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het namens appellant tegen voormeld besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit in de in rubriek I vermelde uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat gedaagde de voor appellant op grond van ziekte en/of gebreken geldende beperkingen tot het verrichten van arbeid op de relevante datum in geding, zijnde 24 juli 2001, niet heeft onderschat.
Wat betreft het arbeidskundig aspect van de schatting heeft de rechtbank overwogen dat de gemachtigde van appellant zijn arbeidskundige grieven niet heeft gehandhaafd en dat de rechtbank evenmin aanleiding heeft gevonden de arbeidskundige beoordeling voor onjuist te houden.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak.
Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, overweegt de Raad nog het volgende.
Ook de Raad ziet geen aanleiding te oordelen dat gedaagdes (bezwaar)verzekeringsarts de beperkingen heeft onderschat. De Raad is van oordeel dat de beschikbare gegevens voldoende steun bieden aan de opvatting van gedaagde dat appellant op de datum in geding, gelet op zijn medische beperkingen, in staat was de hem door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te vervullen. De Raad overweegt hierbij dat verzekeringsarts R.M. Prosée appellant heeft onderzocht en beschikte over uitgebreide dossiergegevens waaronder informatie uit de behandelend sector. Voorts heeft bezwaarverzekeringsarts
A. van Bruggen, naast dossier onderzoek, recente informatie uit de behandelend sector van de neuroloog, de radioloog en de fysiotherapeut betrokken bij zijn oordeelsvorming. Met name overweegt de Raad nog dat -mede in het licht van de door de neuroloog verstrekte informatie- in de door de fysiotherapeut verstrekte inlichtingen geen aanwijzingen zijn gelegen dat gedaagde onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellant ten aanzien van het verrichten van arbeid op de in geding zijnde datum. In het bovenstaande ligt reeds besloten dat de Raad evenmin aanleiding ziet voor een nader onderzoek.
Nu ook overigens in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden, komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. J.G. Treffers en mr. J.W. Schuttel als leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Jenniskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) M.H.A. Jenniskens.GdJ