ECLI:NL:CRVB:2005:AT5489
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- J.G. Treffers
- J.W. Schuttel
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en nieuw gebleken feiten
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1994 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een ziekenhuisopname van appellant van 2 tot 10 september 2001, na een hartinfarct. Appellant stelde dat deze opname leidde tot een toegenomen arbeidsongeschiktheid per 26 september 2001, en dat de herziening van zijn uitkering, die op 26 juli 2001 was vastgesteld, niet juist was.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 22 maart 2005, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. H. van Wijngaarden. De Raad oordeelde dat de ziekenhuisopname van appellant kan worden aangemerkt als nieuw gebleken feit, maar dat dit feit niet leidt tot een andere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigde dat het besluit van 26 juli 2001 in rechte onaantastbaar is geworden, en dat de rechtbank terecht oordeelde dat het bestreden besluit van 7 augustus 2002 de toets aan de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan doorstaan.
De Raad benadrukte dat een bestuursorgaan de bevoegdheid heeft om een eerder besluit te heroverwegen, maar dat dit niet betekent dat er automatisch een nieuwe beoordeling plaatsvindt. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om het eerdere besluit te herzien, omdat de medische gegevens geen wijziging in de belastbaarheid van appellant aantonen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten.