Uitspraak
04/1300 WAO
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats] (Marokko), opposant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
De Raad heeft bij uitspraak van 27 augustus 2004, verzonden op 1 september 2004, het door opposant ingestelde hoger beroep tegen een ten aanzien van hem gegeven uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2004 (reg.nr.:AWB 02/4909 WAO), niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald.
Tegen die uitspraak heeft opposant een verzetschrift ingediend.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 18 maart 2005, waar partijen
– geopposeerde met voorafgaand bericht – niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij schrijven van 22 april 2004 is opposant gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht. Bij aangetekend schrijven van 24 mei 2004 is opposant erop gewezen dat het door hem verschuldigde griffierecht binnen vier weken dient te zijn bijgeschreven op de bankrekening van de Raad dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Daarbij is erop gewezen dat hij er rekening mee moet houden dat overschrijding van die termijn zal (kunnen) leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
De Raad stelt vast dat het griffierecht niet binnen de in de brief van 24 mei 2004 gestelde termijn is betaald, nu het verschuldigde bedrag eerst op 9 juli 2004 op de rekening van de Raad is bijgeschreven.
Hetgeen opposant in verzet heeft aangevoerd, te weten dat hij zijn uiterste best heeft gedaan om het griffierecht tijdig te betalen, bevat geen grond op basis waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat opposant niet in verzuim is geweest.
Het verzet moet derhalve ongegrond worden verklaard.
Met toepassing van artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt daarom beslist zoals hierna in rubriek III is aangegeven.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 april 2005.
(get.) J. Jansen.
(get.) J.E. Meijer.