ECLI:NL:CRVB:2005:AT5708
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- M.H.A. Uri
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en toekenning WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de toekenning van een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De appellant had bezwaar gemaakt tegen een eerder besluit van 30 juli 2002, waarin zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 65 tot 80%. De rechtbank Rotterdam had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 1 april 2005 was de appellant niet aanwezig, maar de gedaagde was vertegenwoordigd door een medewerker van het Uwv.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische beperkingen van de appellant en de functies die hem waren voorgehouden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de beperkingen correct waren vastgesteld en dat de functies binnen de medische mogelijkheden van de appellant vielen. De Raad heeft de argumenten van de appellant, met betrekking tot zijn knieklachten, opnieuw beoordeeld. De Raad concludeert dat er voldoende functies zijn voorgehouden die passen binnen het belastbaarheidspatroon van de appellant, en dat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht is vastgesteld op 65 tot 80%.
De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is om de kosten van het geding te vergoeden. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 13 mei 2005, waarbij de Raad de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigt.