ECLI:NL:CRVB:2005:AT5711
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- T.R.H. van Roekel
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering op basis van medische belastbaarheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de weigering van een WAO-uitkering aan appellante door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Appellante, die als productiemedewerkster werkte, viel op 22 mei 2001 uit met rechterschouderklachten. De verzekeringsarts A.J.D. Versteeg concludeerde na onderzoek op 6 maart 2002 dat appellante geen medische beperkingen had die haar arbeidsongeschiktheid konden onderbouwen. Versteeg stelde vast dat appellante in staat was tot normaal functioneren en dat er geen toetsbaar en reproduceerbaar beeld van arbeidsongeschiktheid was. De arbeidsdeskundige M. van Os bevestigde deze conclusie door te stellen dat er geen verlies aan verdiencapaciteit was.
Appellante ging in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank, die het bezwaar tegen de weigering van de WAO-uitkering ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 15 maart 2005 was appellante niet aanwezig, maar de gemachtigde van gedaagde verdedigde de eerdere conclusies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. De Raad oordeelde dat er in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens naar voren waren gekomen die de eerdere conclusies van Versteeg en Keus konden ondermijnen. De Raad bevestigde dat de belastbaarheid van appellante ten tijde van de beslissing in geding niet in twijfel kon worden getrokken.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in proceskosten. De beslissing werd uitgesproken door mr. C.W.J. Schoor in aanwezigheid van drs. T.R.H. van Roekel als griffier op 26 april 2005.