ECLI:NL:CRVB:2005:AT5717
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en medische beoordeling door het Uwv
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die tot 28 april 2000 werkzaam was als boekbinder, meldde zich op 9 mei 2000 ziek met buikklachten. De verzekeringsarts F. Dekker concludeerde na onderzoek op 22 juni 2001 dat appellant volledig arbeidsongeschikt was, wat resulteerde in een WAO-uitkering van 80 tot 100%. Echter, bij besluit van 16 november 2001 herzag het Uwv deze uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, wat leidde tot bezwaar van appellant.
De rechtbank Utrecht verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 15 maart 2005 werd de zaak behandeld, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Kuilenburg. De gemachtigde van appellant voerde aan dat er geen lichamelijk onderzoek had plaatsgevonden door de bezwaarverzekeringsarts M. Hagedoorn, en verzocht om een deskundigenonderzoek. De Raad oordeelde dat de medische en arbeidskundige gegevens voldoende waren om de herziening van de uitkering te onderbouwen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden. De Raad zag geen aanleiding voor een deskundigenonderzoek, aangezien de beschikbare medische informatie geen nieuwe inzichten bood. De Raad concludeerde dat de overschrijdingen in de geduide functies acceptabel waren en dat de herziening van de arbeidsongeschiktheidsklasse niet tot een wijziging leidde. De Raad besloot dat er geen proceskostenveroordeling nodig was.