ECLI:NL:CRVB:2005:AT5717

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2898 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die tot 28 april 2000 werkzaam was als boekbinder, meldde zich op 9 mei 2000 ziek met buikklachten. De verzekeringsarts F. Dekker concludeerde na onderzoek op 22 juni 2001 dat appellant volledig arbeidsongeschikt was, wat resulteerde in een WAO-uitkering van 80 tot 100%. Echter, bij besluit van 16 november 2001 herzag het Uwv deze uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, wat leidde tot bezwaar van appellant.

De rechtbank Utrecht verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 15 maart 2005 werd de zaak behandeld, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Kuilenburg. De gemachtigde van appellant voerde aan dat er geen lichamelijk onderzoek had plaatsgevonden door de bezwaarverzekeringsarts M. Hagedoorn, en verzocht om een deskundigenonderzoek. De Raad oordeelde dat de medische en arbeidskundige gegevens voldoende waren om de herziening van de uitkering te onderbouwen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden. De Raad zag geen aanleiding voor een deskundigenonderzoek, aangezien de beschikbare medische informatie geen nieuwe inzichten bood. De Raad concludeerde dat de overschrijdingen in de geduide functies acceptabel waren en dat de herziening van de arbeidsongeschiktheidsklasse niet tot een wijziging leidde. De Raad besloot dat er geen proceskostenveroordeling nodig was.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/2898 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 16 november 2001 heeft gedaagde de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsonge- schiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 1 december 2001 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Gedaagde heeft het tegen dit besluit door mr. P. Kretzschmar, advocaat te Utrecht, namens appellant gemaakte bezwaar bij besluit van 19 april 2002 ongegrond verklaard.
De rechtbank Utrecht heeft het door de gemachtigde van appellant ingestelde beroep tegen het besluit van 19 april 2002 (hierna: het bestreden besluit) bij uitspraak van 12 mei 2003, reg.nr. SBR 02/1109, ongegrond verklaard.
De gemachtigde van appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift, met bijlage, ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 15 maart 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en waar namens gedaagde is verschenen mr. M.H.J. van Kuilenburg, werkzaam bij Uwv.
II. MOTIVERING
Appellant, die tot 28 april 2000 werkzaam was als boekbinder, heeft zich op 9 mei 2000 vanuit een werkloosheidssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld met buikklachten. De verzekeringsarts F. Dekker heeft appellant op 22 juni 2001 onderzocht en heeft in zijn rapport van dezelfde datum melding gemaakt van een darmoperatie in mei 2000, waarbij een stoma is aangelegd, welke nadien weer is verwijderd. Vanwege pijnklachten in de onderbuik, misselijkheid en braken is appellant in maart 2001 nog opgenomen geweest. Dekker heeft naar aanleiding van het lichamelijk onderzoek de beperkingen beschreven in verband met de door hem vastgestelde gevoelige buik en een moeilijk behandelbare hypertensie. Dekker beschouwde appellant in aansluiting op het einde van de wachttijd op praktische gronden volledig arbeidsongeschikt. Zijn bevindingen legde Dekker neer in het handgeschreven FIS-formulier van eveneens 22 juni 2001, dat uitwerking vond in het belastbaarheidspatroon van 4 september 2001. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd van
52 weken heeft gedaagde appellant bij besluit van 27 juni 2001 met ingang van 8 mei 2001 een uitkering ingevolge de WAO toegekend, welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De arbeidsdeskundige
J.G.M. de Kruif heeft vervolgens aan de hand van de arbeidsmogelijkhedenlijst van 4 september 2001 functies geselecteerd en heeft blijkens zijn rapport van 18 september 2001 het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 39%. Daarna nam gedaagde het primaire besluit van 16 november 2001.
In de bezwaarprocedure heeft de gemachtigde van appellant bezwaren tegen de geduide functies en de vastgestelde beperkingen naar voren gebracht. Voorts heeft hij het medisch dossier van de huisarts overgelegd, waarvan deel uitmaakt informatie van de chirurg dr. A. Pronk van 26 mei 2000 omtrent de op 9 mei 2000 verrichte laparotomie. De bezwaar- verzekeringsarts M. Hagedoorn, die aanwezig was op de hoorzitting van 27 februari 2002, waar appellant informatie verstrekte omtrent de tweede operatie in oktober 2000 en mededeelde dat voor zijn klachten geen verklaring is gevonden, heeft de omtrent appellant beschikbare medische informatie beoordeeld en heeft in haar rapport van 4 april 2002 geconcludeerd dat met de door Dekker aangenomen beperkingen in voldoende mate wordt tegemoet gekomen aan de (subjectieve) klachtenbeleving.
Vervolgens heeft gedaagde bij het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd.
In de beroepsprocedure heeft de gemachtigde van appellant bezwaren ingebracht tegen het achterwege laten van een lichamelijk onderzoek door Hagedoorn en verzocht om een onderzoek door een deskundige. Gedaagde heeft in het verweerschrift onder verwijzing naar het Reglement behandeling bezwaarschriften LISV 1998 aangegeven dat de bezwaarverzekeringsarts de medische gegevens dient te beoordelen en zo nodig een eigen onderzoek kan verrichten. Voorts heeft naar aanleiding van een vraagstelling van de rechtbank gedaagde blijkens het rapport van de bezwaararbeids- deskundige één van de functies verspener met één arbeidsplaats laten vervallen en in verband met een daarmee samenhangende herschikking van de aan de schatting ten grondslag te leggen functies het verlies aan verdiencapaciteit nader berekend op 42,51%
De rechbank heeft wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit geen aanleiding gezien de conclusie van Hagedoorn voor onjuist te houden. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat Hagedoorn de in de bezwaarprocedure overgelegde informatie uit de behandelend sector bij haar beoordeling heeft betrokken en dat deze informatie geen verklaring voor de klachten van appellant opleverde en ook geen aanknopingspunten bood voor het aannemen van een urenbeperking. Gelet hierop en op het feit dat appellant reeds door Dekker was onderzocht achtte de rechtbank het niet onzorgvuldig dat appellant niet ook door Hagedoorn zelf lichamelijk is onderzocht en zag de rechtbank geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige. De rechtbank heeft voorts uitvoerig gemotiveerd waarom zij, gelet op de beschikbare gegevens, de overschrijdingen in de geduide functies op enkele onderdelen van het belastbaarheids- patroon met uitzondering van de overschrijding ten aanzien van het reiken in de nog resterende functie van verspener aanvaardbaar achtte en heeft overwogen dat het laten vervallen van de functie verspener met gevolg dat de functie lederwarenmaker de mediane functie wordt, niet tot een wijziging van de arbeidsongeschiktheidsklasse leidt.
In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellant zijn medische bezwaren tegen het bestreden besluit in essentie herhaald.
De Raad heeft geen aanleiding gezien ten aanzien van het bestreden besluit tot een andersluidend oordeel te komen dan de rechtbank heeft gegeven. De Raad neemt daarbij in aanmerking - naast hetgeen de rechtbank heeft overwogen - dat van de zijde van appellant in hoger beroep geen nadere medische gegevens zijn overgelegd die een ander licht werpen op de gezondheidstoestand van appellant ten tijde van de datum in geding. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de Raad, mede gelet op de in hoger beroep verstrekte schriftelijke rapportage van Dekker van
26 maart 2003 omtrent de overschrijdingen in de geduide functies, welke rapportage blijkens het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 9 april 2003 in verband met bezwaar daartegen van de zijde van appellant op die zitting niet is overgelegd maar wel door de gemachtigde van gedaagde mondeling is voorgedragen, geen aanknopingpunten gezien het overwogene door de rechtbank omtrent die overschrijdingen en de conclusie daaruit voor de aan te houden arbeids- ongeschiktheidsklasse van appellant voor onjuist te houden.
Uit al het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. C.W.J. Schoor in tegenwoordigheid van drs. T.R.H. van Roekel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 april 2005.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) T.R.H. van Roekel.