ECLI:NL:CRVB:2005:AT5719

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2836 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
  • M.H.A. Uri
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van medische beperkingen en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Almelo. De rechtbank had geoordeeld dat de medische beperkingen van appellante, die lijdt aan eczeem, niet waren onderschat door de gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank oordeelde dat de geselecteerde functies, ondanks de medische klachten van appellante, niet ongeschikt waren. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 1 april 2005, maar beide partijen zijn niet verschenen. De Raad verwijst naar de feiten en omstandigheden zoals weergegeven door de rechtbank in de eerdere uitspraak. De gedaagde had in een besluit van 26 augustus 2002 de weigering van de uitkering gehandhaafd, en de rechtbank had deze beslissing bevestigd. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep, die niet ondersteund waren door nieuwe medische gegevens, niet overtuigend geacht. De Raad heeft het oordeel van de rechtbank volledig onderschreven en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er zijn geen termen aanwezig om de kosten te vergoeden op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/2836 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. M. Smit, advocaat te Almelo, op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Almelo onder dagtekening 28 april 2003 tussen partijen gegeven uitspraak (reg. nr.: 02/744 WAO), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft bij schrijven van 8 september 2003 (met bijlage) van verweer gediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 1 april 2005, waar partijen met kennisgeving niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent, gelet op de gedingstukken met juistheid, in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven. De Raad volstaat hier met de vermelding dat gedaagde bij het bestreden besluit van 26 augustus 2002 de weigering heeft gehandhaafd appellante per 19 november 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeids- ongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank (samengevat) als haar oordeel gegeven dat gedaagde bij het bestreden besluit de medische beperkingen van appellante als gevolg van haar eczeemklachten niet heeft onderschat en dat de geselecteerde functies gelet op haar medische klachten niet ongeschikt zijn. Ten aanzien van de door appellante gestelde vaatklachten heeft de rechtbank geoordeeld dat gedaagde daarmee geen rekening hoefde te houden, omdat deze ten tijde hier in geding nog niet aan de orde waren. Daarop heeft de rechtbank het bestreden besluit in stand gelaten.
De Raad verenigt zich geheel met het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Hetgeen van de zijde van appellante in hoger beroep omtrent haar gezondheidstoestand, niet gesteund door nieuwe gegevens van medische aard, is aangevoerd, kan, mede gelet op het door gedaagde in hoger beroep ingezonden rapport van 4 september 2003 van de bezwaarverzekeringsarts E. Khoe, de Raad niet tot een ander oordeel brengen.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. D.J. van der Vos in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2005.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.H.A. Uri.