ECLI:NL:CRVB:2005:AT5846
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Th.G.M. Simons
- M.I. ’t Hooft
- W.I. Degeling
- Rechtspraak.nl
Weigering bijstandsuitkering na beëindiging; relevante wijziging in omstandigheden
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. J.A. van Ham, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 21 februari 2003 het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede ongegrond verklaarde. De zaak betreft de weigering van een bijstandsuitkering na de beëindiging van een eerdere uitkering. Appellante ontving tot 1 oktober 2000 een uitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw), maar deze werd beëindigd omdat zij een gezamenlijke huishouding voerde met haar voormalige echtgenoot. Appellante diende op 20 november 2000 een nieuwe aanvraag in, maar het College wees deze af, omdat appellante niet had aangetoond dat er relevante wijzigingen in haar omstandigheden waren die recht gaven op bijstand.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 3 mei 2005 geoordeeld dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd dat haar voormalige echtgenoot op de datum van de aanvraag niet langer bij haar woonde. De Raad concludeert dat de verklaringen van appellante en haar zoon over de verblijfssituatie van de voormalige echtgenoot niet overtuigend zijn, vooral gezien de tegenstrijdige verklaringen van familieleden en de voormalige echtgenoot zelf. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek van appellante om schadevergoeding af, evenals de proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van relevante wijzigingen in de omstandigheden bij een nieuwe aanvraag voor bijstand na beëindiging van een eerdere uitkering. De Raad stelt dat het aan de belanghebbende is om dit bewijs te leveren, en in dit geval is dat niet gebeurd, waardoor het hoger beroep niet slaagt.