ECLI:NL:CRVB:2005:AT5901

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2343 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing erkenning als burgeroorlogsslachtoffer op basis van psychische invaliditeit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2005 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. E.R. Schenkhuizen, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiser had een aanvraag ingediend om erkend te worden als burgeroorlogsslachtoffer op basis van psychische invaliditeit, na eerdere afwijzingen in 1994 en 2001. De verweerster had de aanvraag afgewezen op grond dat eiser weliswaar was getroffen door oorlogsgeweld, maar dat er geen sprake was van lichamelijk of psychisch letsel dat leidde tot blijvende invaliditeit, zoals vereist door de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945.

Eiser voerde aan dat zijn psychische klachten in ernst waren toegenomen en dat deze hem belemmerden in zijn functioneren ten opzichte van leeftijdgenoten. De Raad overwoog dat de medische adviezen van geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad, die de afwijzing ondersteunden, deugdelijk waren en dat er geen voldoende aanknopingspunten waren om aan de juistheid van het standpunt van verweerster te twijfelen. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden en verklaarde het beroep ongegrond.

De Raad achtte geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gemaakt. De zaak werd behandeld op 31 maart 2005, waarbij de gemachtigde van eiser en een vertegenwoordiger van de verweerster aanwezig waren. De Raad concludeerde dat de psychische klachten van eiser, hoewel in ernst toegenomen, niet leidden tot de vereiste invaliditeit volgens de wet.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/2343 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 30 maart 2004, kenmerk JZ/A70/2004, heeft verweerster ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft mr. E.R. Schenkhuizen, advocaat te Den Haag, als gemachtigde van eiser bij de Raad beroep ingesteld. In een aanvullend beroepschrift, met als bijlage een rapport over eiser van de psychiater H.E. Sanders te Haarlem van 10 augustus 2004, is uiteengezet waarom eiser zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 31 maart 2005.
Aldaar is namens eiser verschenen zijn gemachtigde mr. Schenkhuizen voornoemd, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. A. den Held, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiser, geboren in 1934 te Semarang in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in november 2002 - nadat eerdere daartoe strekkende aanvragen van december 1994 en van juli 2001 waren afgewezen - bij verweerster opnieuw een aanvraag ingediend om, onder meer, op grond van psychische invaliditeit te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet. Daartoe is aangevoerd dat de eerder al gemelde psychische klachten nu in ernst zijn toegenomen.
Verweerster heeft, bij besluit van 29 juli 2003 zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, ook deze aanvraag van eiser afgewezen op de grond dat eiser in het voormalige Nederlands-Indië wel is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet maar dat niet is voldaan aan de ingevolge de Wet tevens geldende eis dat sprake is van lichamelijk en/of psychisch letsel tengevolge van de ondervonden oorlogscalamiteiten, leidend tot blijvende invaliditeit. Verweerster heeft in het bijzonder overwogen dat de in verband met het oorlogsgeweld staande (hierna: causale) psychische klachten van eiser weliswaar in ernst zijn toegenomen, maar nochtans niet hebben geleid tot dusdanige beperkingen dat van invaliditeit kan worden gesproken.
In beroep heeft eiser, onder verwijzing naar het - hiervoor al genoemde - over zijn psychische gezondheid door de psychiater H.E. Sanders te Haarlem opgemaakt rapport van 10 augustus 2004, doen aanvoeren dat zijn psychische klachten wel degelijk hebben geleid tot een zodanig verminderd functioneren ten opzichte van leeftijdgenoten dat van invaliditeit in de zin van de Wet sprake is.
Ter beantwoording staat de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Naar uit de gedingstukken blijkt is het standpunt van verweerster in overeenstemming met de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Deze adviezen berusten op ingevolge de eerdere aanvragen van eiser in januari 1996 en in juli 2002 al uitgebrachte medische rapportages, op (geactualiseerde) informatie van de eiser behandelend huisarts en, ten laatste, op de resultaten van een op verzoek van verweerster door de psychiater H.S.R. Witte te Amersfoort in januari 2004 ingesteld medisch onderzoek van eiser. In laatstbedoeld rapport is gemotiveerd aangegeven
- samengevat - dat, in vergelijking met de eerdere medische rapportages, bij eiser sprake is van toename van oorlogsgerelateerde symptomatologie resulterend in een causale partiële PTSS, maar dat nog steeds niet gezegd kan worden dat eiser als gevolg daarvan in het leven van alledag duidelijk minder functioneert ten opzichte van leeftijdgenoten. Daarbij is onderkend dat bij eiser sprake is van een, deels in het kader van de PTSS te begrijpen, prikkelbaarheid en op de hoede zijn.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd.
Uit de ter beschikking staande medische gegevens is de Raad niet kunnen blijken van voldoende aanknopingspunt om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerster, in het spoor van haar geneeskundig adviseurs, op basis van die gegevens ten tijde van het bestreden besluit ingenomen standpunt dat geen sprake is van tot invaliditeit leidend causaal psychisch letsel. Het namens eiser nog overgelegde rapport van de psychiater Sanders heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen leiden, reeds omdat daaruit blijkt dat deze psychiater zijn onderzoek vanwege toenemende emotionaliteit bij eiser niet heeft kunnen voltooien en deswege over de mate van invaliditeit en causaliteit geen uitspraak heeft kunnen doen. Uit het rapport valt bovendien, mede gelet op de daarin vervatte melding van toegenomen epileptische insulten en van, eerder niet gebleken, ernstige depressieve klachten, af te leiden dat bij eiser sprake is van een recente wijziging in zijn psychische situatie.
Gezien het vorenstaande kan het bestreden besluit in rechte standhouden en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2005.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) J.P. Schieveen.