ECLI:NL:CRVB:2005:AT5903

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2163 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om uitbreiding van huishoudelijke hulp op basis van psychische en lichamelijke klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2005 uitspraak gedaan in het geding tussen eiseres, een vervolgde en uitkeringsgerechtigde, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiseres had een verzoek ingediend om de voorziening voor huishoudelijke hulp uit te breiden van 4 naar 8 uren per week, onderbouwd door haar psychische klachten en diverse lichamelijke aandoeningen. De verweerster had eerder, op 29 oktober 2003, het verzoek afgewezen, wat eiseres niet kon accepteren. In beroep heeft eiseres betoogd dat haar klachten zodanig zijn dat zij niet in staat is om voldoende huishoudelijke werkzaamheden te verrichten.

De Raad heeft de zaak behandeld op 31 maart 2005, waarbij eiseres niet aanwezig was, maar verweerster vertegenwoordigd was door mr. A. den Held. De Raad heeft de medische gegevens en adviezen van artsen in overweging genomen en geconcludeerd dat er geen indicatie was voor de toekenning van meer dan 4 uren huishoudelijke hulp. De Raad oordeelde dat de psychische klachten van eiseres niet zodanig ernstig waren dat dit aanleiding gaf om af te wijken van het gebruikelijke beleid van 4 uren hulp per week. De Raad heeft vastgesteld dat eiseres in staat was om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten en dat er geen bewijs was van (zelf)verwaarlozing of chaotisch gedrag.

Uiteindelijk heeft de Raad het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gehouden. De Raad heeft geen termen gezien om proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak bevestigt de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 en de criteria die daarbij gelden voor de toekenning van huishoudelijke hulp.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/2163 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], SC (USA), eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 26 maart 2004, kenmerk JZ/R70/2004/0183, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift is uiteengezet waarom eiseres zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 31 maart 2005. Aldaar is eiseres niet verschenen, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. A. den Held, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken is eiseres, geboren in 1935, vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. Eertijds is aanvaard dat de psychische klachten van eiseres in het door de Wet vereiste verband staan met de door haar ondergane vervolging; een zodanig verband is toen niet aanvaard voor haar schouderklachten links.
In 1992 heeft verweerster aan eiseres op grond van haar causale psychische klachten voorts toegekend een vergoeding van de kosten van extra huishoudelijke hulp gedurende eenmaal per week een halve dag.
In april 2003 heeft eiseres verweerster (nogmaals) verzocht om de voorziening voor huishoudelijke hulp uit te breiden tot
8 uren per week. Daartoe heeft eiseres erop gewezen - samengevat - dat haar toch al gebrekkige inzetbaarheid in de huishouding vanwege haar psychische klachten alsook vanwege toenemende lichamelijke klachten, waaronder met name maag- en darmklachten, verder is afgenomen, terwijl nu ook haar echtgenoot zich in verband met een rugaandoening niet of nauwelijks meer kan inspannen.
Deze aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 29 oktober 2003, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Daartoe is overwogen dat ingevolge de bij eiseres aanwezige psychische klachten geen indicatie aanwezig is voor toekenning van de gevraagde vergoeding voor meer dan 4 uren per week, in aanmerking genomen dat eiseres in staat is om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten en van chaotisch gedrag of van (zelf-)verwaarlozing geen sprake is. Voorts is overwogen dat de bij eiseres geconstateerde darmaandoening, te weten diverticulose, een constitutioneel bepaalde aandoening is, dat over de door eiseres gestelde spastische darmklachten in de voorhanden medische gegevens geen diagnose is aangetroffen, en dat ook de verder nog gemelde maagklachten, migraine, kortademigheid, hartklachten, lage rugklachten, artrose, osteoporose en maagbreuk niet aan de vervolging kunnen worden gerelateerd.
In beroep heeft eiseres benadrukt - samengevat - dat zij met name vanwege haar psychische klachten en haar maag- en darmklachten in de huishouding geen arbeid van betekenis meer kan verrichten.
In dit geding staat ter beantwoording de vraag of, gelet op hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd, het bestreden besluit in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Blijkens de gedingstukken is het in het bestreden besluit neergelegde standpunt van verweerster in overeenstemming met de adviezen van een tweetal artsen/ geneeskundig adviseurs, welke adviezen berusten op een terzake van de onderhavige aanvraag opgemaakt aanvullend Sociaal Rapport, alsmede op gegevens uit het aanwezige medisch dossier, aangevuld met zeer uitvoerige actuele gegevens uit de behandelende sector.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen naar behoren voorbereid.
Wat betreft de lichamelijke klachten van eiseres, waaronder de maag- en darmklachten, heeft de Raad in de voorhanden medische gegevens voorts geen aanknopingspunt gevonden om het zijdens verweerster ingenomen medisch standpunt dat hier geen relatie is te leggen met de door eiseres ondergane vervolging, onjuist te oordelen.
Ten aanzien van de psychische klachten van eiseres stelt de Raad voorop dat hij in eerdere soortgelijke gevallen het uitgangspunt van verweerster, dat bij psychische klachten in beginsel wordt volstaan met toekenning van huishoudelijke hulp voor 4 uren per week, al heeft aanvaard als passend bij een juiste en redelijke toepassing van artikel 20 van de Wet.
Nagegaan moet echter worden of gezegd kan worden dat de psychische klachten van eiseres dermate ernstig van aard zijn en tot zodanige belemmeringen leiden dat verweerster in dit geval van dit uitgangspunt had dienen af te wijken. In dit verband hanteert verweerster de maatstaf of vanwege de aanwezige psychische klachten gesproken kan worden van (zelf)verwaarlozing of van chaotisch gedrag ten aanzien van het huishouden. Ook deze maatstaf heeft de Raad in het verleden aanvaardbaar geoordeeld.
De Raad heeft in het geheel van voorhanden medische en andere gegevens onvoldoende aanknopingspunt gevonden voor het oordeel dat in het geval van eiseres aan deze maatstaf is voldaan. Hoewel op zich aannemelijk is, gelet op hetgeen door eiseres is aangevoerd, dat ook het verrichten van lichte huishoudelijke werkzaamheden inmiddels problematisch is geworden, kan de Raad niet terzijde laten dat hierbij ook andere, voor de toepassing van de Wet niet meetellende factoren
- zoals de slechte gezondheid van de echtgenoot en de lichamelijke klachten van eiseres zelf - een belangrijke rol spelen. Bij de onderhavige voorziening moet het bovendien gaan om (in verband met de voor toepassing van de Wet in aanmerking te nemen ziekten en/of gebreken te maken) extra kosten van huishoudelijke hulp, dat wil zeggen uitgaande boven hetgeen in het maatschappelijk verkeer als gebruikelijk is aan te merken.
Een en ander afwegende ziet de Raad voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond, zodat dit besluit in rechte kan standhouden.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2005.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) J.P. Schieveen.