ECLI:NL:CRVB:2005:AT5906

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6571 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vergoeding voor parodontaal onderzoek door oorlogsgetroffene

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2005 uitspraak gedaan in het geding tussen een eiser, wonende te [woonplaats], en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. De eiser had een aanvraag ingediend voor een vergoeding op basis van artikel 20 van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV) voor de kosten van een eenmalig parodontaal onderzoek. De verweerster, de Pensioen- en Uitkeringsraad, had deze aanvraag afgewezen, wat de eiser niet kon accepteren, en hiertegen beroep ingesteld.

De Raad heeft het beroep behandeld op 31 maart 2005, waarbij de eiser niet aanwezig was, maar verweerster werd vertegenwoordigd door mr. A. den Held. In de motivering van de uitspraak heeft de Raad vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag was gebaseerd op medische adviezen die aangaven dat het parodontal onderzoek niet noodzakelijk was voor de uitvoering van de eerder beloofde gebitsrehabilitatie. De Raad heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat het onderzoek wel degelijk medisch noodzakelijk was, niet overtuigend geacht.

De Centrale Raad van Beroep heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard, waarbij het oordeel van de verweerster als juist werd beschouwd. De Raad vond geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verweerster, vooral niet gezien de informatie van de huidige tandarts van de eiser, P. Koelewijn, die aangaf dat de behandeling van de gebitselementen nog niet noodzakelijk was. De Raad concludeerde dat er geen gronden waren voor vernietiging van het bestreden besluit en dat er geen termen aanwezig waren voor een vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

E N KE L V O U D I G E K A M E R
03/6571 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 12 november 2003, kenmerk JZ/H70/2003/0880, heeft verweerster ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiser bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift is uiteengezet waarom eiser zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 31 maart 2005. Aldaar is eiser niet verschenen, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. A. den Held, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Bij het bestreden, na bezwaar genomen besluit heeft verweerster afgewezen de aanvraag van eiser, vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet, om toekenning van een vergoeding krachtens artikel 20 van de Wet van de kosten van een eenmalig parodontaal onderzoek. Daartoe is overwogen - samengevat - dat dit onderzoek, anders dan door eiser aangevoerd, niet in verband staat met en/of medisch noodzakelijk is voor de (eventuele) uitvoering van de eenmalige gebitsrehabilatie, waarvoor eerder aan eiser een vergoeding in het vooruitzicht werd gesteld. Dit standpunt heeft verweerster ontleend aan terzake uitgebrachte medische adviezen van haar geneeskundig en tandheelkundig adviseurs, welke adviezen mede berusten op van de eiser behandelend tandarts verkregen informatie.
De Raad heeft in de voorhanden gegevens geen aanknopingspunt gevonden om aan de juistheid van het door verweerster ingenomen standpunt te twijfelen. Hiertoe acht de Raad al doorslaggevend dat blijkens informatie van eisers (huidige) tandarts P. Koelewijn de behandeling van de gebitselementen waarvoor de bovenvermelde vergoeding - op voorstel van eisers voormalige tandarts W.F. Bouwman, bij wie eiser uit onvrede is weggegaan - was voorzien, (nog) niet noodzakelijk is. Nergens uit blijkt voorts dat tandarts Koelewijn de gegevens uit het ingestelde parodontaal onderzoek nodig had voor zijn beslissing om al dan niet tot die behandeling over te gaan.
De omstandigheid, ten slotte, dat eiser het kennelijk met het beleid van zijn tandarts niet eens is, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2005.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) J.P. Schieveen.