ECLI:NL:CRVB:2005:AT5918

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3963 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
  • M.H.A. Uri
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WAO-uitkering en beoordeling belastbaarheid

In deze zaak gaat het om de weigering van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen om aan appellante een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, die het beroep tegen het besluit van 26 augustus 2002 ongegrond verklaarde. Appellante stelt dat haar belastbaarheid onjuist is vastgesteld en dat er ten onrechte geen urenbeperking is opgelegd. De rechtbank had overwogen dat het medisch onderzoek dat aan het besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest. Appellante heeft haar standpunt dat de bezwaarverzekeringsarts het belastbaarheidspatroon onvoldoende heeft herzien niet onderbouwd, waardoor het gehanteerde belastbaarheidspatroon voor juist wordt gehouden. De rechtbank concludeerde dat gedaagde de functies mocht gebruiken voor de schatting, omdat daarin de belastbaarheid niet wordt overschreden. De Raad bevestigt deze conclusie en oordeelt dat appellante per 17 juli 2000 niet arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO. Het hoger beroep van appellante wordt verworpen, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 13 mei 2005.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/3963 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 26 augustus 2002 heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen zijn besluit van
13 september 2001 waarin hij heeft geweigerd aan appellante een uitkering op grond van de Wet op de Arbeids- ongeschiktheidsverzekering (WAO) per 17 juli 2000 te verlenen, onder de overweging dat de mate van arbeidsonge- schiktheid minder dan 15% bedroeg.
Bij uitspraak van 2 juli 2003, nr. Awb 02/531, heeft de rechtbank Middelburg het beroep tegen het besluit van 26 augustus 2002 ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. P.J. van ’t Hoff, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Tilburg, op de daartoe bij aanvullend beroepschrift van 18 september 2003 aangevoerde gronden tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift, gedateerd 6 oktober 2003, ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 1 april 2005, waar partijen - zoals zij tevoren hebben bericht - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
In dit geding ligt de vraag ter beantwoording voor of de weigering van gedaagde om aan appellante een uitkering krachtens de WAO toe te kennen in rechte stand kan houden.
Naar aanleiding van haar WAO-aanvraag is appellante op 20 april 2000 onderzocht door de verzekeringsarts L. Verdonk, die blijkens zijn rapportage van 14 juni 2000 zijn bevindingen heeft gebaseerd op eigen onderzoek en informatie van de behandelend neuroloog A.P. Volker. De verzekeringsarts heeft appellantes belastbaarheid vastgelegd op het formulier ‘Functie informatie systeem vg/ad’ van 18 juni 2000.
De bezwaarverzekeringsarts P. van Thillo-Nadels heeft in haar rapportage van 9 april 2002 aangegeven dat zij zich kan vinden in de conclusies van Verdonk en het belastbaarheidspatroon, behoudens een kleine wijziging op de onderdelen “kortcyclisch buigen en torderen” en “duwen en trekken”.
De bezwaararbeidsdeskundige R.J.C. Hoogeveen heeft vastgesteld dat de volgende drie functies per effectueringsdatum (17 juli 2000) nog actueel zijn en binnen de marge van de bijstelde belastbaarheid vallen: naaister/stikster, samensteller metaalproducten en printplaatmonteur. Vergelijking van de mediane loonwaarde van deze drie functies met het maatmaninkomen van appellante leidt tot een loonverlies van 8%.
De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek dat aan het besluit van 26 augustus 2002 ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest en dat appellante haar standpunt dat de bezwaarverzekeringsarts het belast- baarheidspatroon onvoldoende heeft herzien niet van enig onderbouwing heeft voorzien zodat het gehanteerde belastbaarheidspatroon voor juist wordt gehouden. De rechtbank is verder van oordeel dat gedaagde de genoemde functies mocht gebruiken voor de schatting omdat daarin de belastbaarheid niet wordt overschreden. Gelet hierop heeft gedaagde zich terecht op het standpunt gesteld dat appellante per 17 juli 2000 niet arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO.
Appellante heeft in hoger beroep gewezen op de ernstige gewrichtsklachten die zij heeft ten gevolge van de ziekte van Marfan en op vermoeidheidsklachten, veroorzaakt door de verergering van de hartafwijking.
Gelet op deze klachten acht appellante zich niet in staat om gedurende 32 uur per week te werken en is volgens haar een urenbeperking geïndiceerd.
Evenals de rechtbank en op de door deze daarvoor aangegeven gronden is de Raad van oordeel dat het hoger beroep van appellante geen doel treft. De gedingstukken bieden geen grondslag voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onjuist of onzorgvuldig is geweest. Ook de Raad heeft uit de beschikbare gegevens niet kunnen afleiden dat de belastbaarheid van appellante door gedaagde onjuist is vastgesteld of dat er ten onrechte geen urenbeperking is gesteld.
De Raad wijst met name op de bij de rechtbank ingediende nadere rapportage van de bezwaarverzekeringsarts
Van Thillo-Nadels van 11 november 2002, waarin deze arts gemotiveerd heeft aangegeven dat er geen aanleiding is tot het stellen van een urenbeperking. In hoger beroep heeft appellante geen concrete informatie naar voren gebracht op grond waarvan aanleiding bestaat om tot een andere conclusie te komen.
Gezien het vorenstaande kan het hoger beroep niet slagen en dient de aangevallen uitspraak bevestigd te worden.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. D.J. van der Vos in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2005.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.H.A. Uri.