ECLI:NL:CRVB:2005:AT6271

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/934 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
  • M.C.M. van Laar
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Termijnoverschrijding bij indienen gronden van bezwaar in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen. De rechtbank had het beroep van gedaagde gegrond verklaard en het besluit van 19 augustus 2002 vernietigd, omdat de appellant had verzuimd om nader onderzoek te doen naar de medische situatie van gedaagde. Appellant stelde in hoger beroep dat gedaagde voldoende gelegenheid had gekregen om de gronden van het bezwaar in te dienen en dat de termijn duidelijk was. Gedaagde had volgens appellant niet tijdig gereageerd op het verzoek om gronden in te dienen, ondanks dat hij op de gevolgen van het niet tijdig indienen was gewezen.

De Raad overwoog dat de aangevallen uitspraak geen stand kon houden. De Raad oordeelde dat appellant in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, omdat gedaagde de gronden niet binnen de gestelde termijn had ingediend. De Raad concludeerde dat gedaagde, ondanks zijn ziekte, in staat was om op een andere zaak tijdig een bezwaarschrift op te stellen en dat hij niet had kunnen aannemen dat zijn verzoek om uitstel was gehonoreerd. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

04/934 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift van 12 maart 2004 aangevoerde gronden bij de Raad hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 27 januari 2004 (kenmerk 02/876).
Bij schrijven van 3 mei 2004 heeft gedaagde van verweer gediend.
Het geding is, gevoegd met de zaak met kenmerk 04/1319 CSV, behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 20 april 2005, waar namens appellant mr. R. Hofland is verschenen. Voor gedaagde is -met kennisgeving- niemand verschenen.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Raad de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. MOTIVERING
Bij besluiten van 19 maart 2002 zijn aan gedaagde de correctienota’s over de jaren 2000 en 2001 bekendgemaakt. Op 19 april 2002 is namens gedaagde tegen deze besluiten bezwaar aangetekend. Appellant heeft de gemachtigde bij brief van 4 mei 2002 onder meer meegedeeld dat de bezwaarschriften geen gronden bevatten. De gemachtigde van gedaagde is daarbij in de gelegenheid gesteld het verzuim binnen vier weken te herstellen. De gemachtigde is er op gewezen dat een reactie ontvangen na ommekomst van de gegeven termijn kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. Verder is vermeld dat de termijn, behoudens overmachtsituaties, niet verlengd zal worden.
Bij faxbericht van 1 juni 2002 heeft de gemachtigde van gedaagde appellant meegedeeld dat het wegens ziekte niet mogelijk is het bezwaarschrift binnen de gegeven termijn nader te motiveren. Daarbij is verzocht om een verlenging van de termijn tot 16 juni 2002. Door appellant is op dit verzoek niet gereageerd. Bij brief van 11 juni 2002 zijn de gronden van het bezwaar ingediend. Bij besluit van 19 augustus 2002 is het bezwaar van gedaagde, vanwege het niet tijdig indienen van de gronden, niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft het hiertegen ingediende beroep gegrond verklaard en het besluit van 19 augustus 2002 vernietigd. De rechtbank heeft als haar oordeel uitgesproken dat het op de weg van appellant had gelegen om nader onderzoek te doen naar de medische situatie van gedaagde en dat appellant door dit na te laten heeft gehandeld in strijd met het rechtsbeginsel van een zorgvuldige voorbereiding van een besluit.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat gedaagde voldoende gelegenheid is geboden de gronden van het bezwaar in te dienen, dat de termijn duidelijk was en dat gedaagde op de gevolgen van het niet tijdig indienen van de gronden is gewezen. Volgens appellant levert de ziekte geen situatie op waarin gedaagde redelijkerwijs in de onmogelijkheid verkeerde het verzuim te herstellen.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad stelt vast dat gedaagde de gronden niet binnen de in de brief van 4 mei 2002 gestelde termijn, die, met inachtneming van de Algemene termijnenwet, eindigde op 3 juni 2002, heeft ingediend. Appellant was dan ook bevoegd het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Naar het oordeel van de Raad heeft appellant in dit geval van die bevoegdheid ook in redelijkheid gebruik kunnen maken.
Nu de gemachtigde van gedaagde in staat was de fax van 1 juni 2002 te schrijven en te verzenden en hij, blijkens de gedingstukken in de zaak met kenmerk 04/1319 CSV, voorts op 3 juni 2002 een bezwaarschrift heeft kunnen opstellen, valt niet in te zien dat hij in de onderhavige zaak niet ook tijdig (summiere) bezwaargronden had kunnen indienen. Verder heeft gedaagde uit het achterwege blijven van een reactie op zijn brief van 1 juni 2002 in redelijkheid niet de conclusie kunnen trekken dat zijn verzoek om uitstel gehonoreerd was. Nu het verzoek tegen het einde van de termijn werd gedaan en in de brief van 4 mei 2002 niet alleen duidelijk werd gewezen op de mogelijke consequenties van het niet tijdig herstellen van het verzuim, maar ook werd aangegeven dat verder uitstel in beginsel niet verleend zou worden, had het naar het oordeel van de Raad op de weg van gedaagde gelegen bij appellant te verifiëren hoe de beslissing op zijn verzoek luidde.
Op grond van het voorgaande concludeert de Raad dat de aangevallen uitspraak geen stand kan houden.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. B.J. van der Net, als voorzitter, en mr. M.C.M. van Laar en mr. C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2005.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.