ECLI:NL:CRVB:2005:AT6302

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4466 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
  • J.Th. Wolleswinkel
  • K. Zeilemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen uitlatingen van een majoor en de toewijzing van een functie binnen het defensieapparaat

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2005, staat de ontvankelijkheid van het bezwaar van appellant centraal. Appellant, die ontheven was van zijn functie als Hulp Lancering Hawk, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 7 december 1999, waarbij hij medisch ongeschikt was verklaard. Na zijn bezwaar werd hij boven de sterkte geplaatst, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellant richtte zich in hoger beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen uitlatingen van majoor P. en de formulering van de gegrondverklaring van zijn bezwaar tegen de opdracht tot het beheer van de crewroom. De Raad oordeelt dat de uitlatingen van majoor P. niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kunnen worden aangemerkt. De Raad concludeert dat het bezwaar van appellant tegen de opdracht tot het verrichten van werkzaamheden als crewroombeheerder gegrond is, omdat hij niet feitelijk met deze werkzaamheden was belast. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor proceskostenvergoeding. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke onderbouwing van stellingen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

03/4466 MAW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], thans wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Commandant Groep Geleide Wapens De Peel, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 30 juni 2003,
nr. AWB 02/3438 MAWKLA, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 14 april 2005, waar appellant in persoon is verschenen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E.P van Zandbergen, werkzaam bij het Ministerie van Defensie.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant is bij besluit van 7 december 1999 ontheven van zijn functie als Hulp Lancering Hawk naar aanleiding van een door hem op 19 oktober 1999 ondergaan Incidenteel Geneeskundig Onderzoek, waarbij hij voor die functie medisch ongeschikt werd verklaard. Omdat geen andere passende functie voorhanden was is hij boven de sterkte (BDS) geplaatst. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.2. Bij besluit van 11 mei 2000 is het bezwaar van appellant tegen de BDS-plaatsing gegrond verklaard en is toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 98 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). Het bezwaar van appellant tegen het feit dat hij tijdelijk werd belast met het beheer van de crewroom is ongegrond verklaard.
1.3. De op grond van artikel 98 van het AMAR gegeven opdracht tot beheer van de crewroom is, in de beroepsprocedure die door appellant is aangespannen tegen het besluit van 11 mei 2000, door de rechtbank aangemerkt als primair besluit ten aanzien waarvan eerst de bezwaarprocedure moest worden gevolgd.
1.4. Gedaagde heeft vervolgens bij het thans bestreden - ongedateerde, aan appellant op
2 of 3 juli 2002 uitgereikte - besluit het bezwaar van appellant gegrond verklaard voor- zover dat betrof de opdracht de crewroom te beheren, omdat gebleken was dat hij niet feitelijk belast was geweest met die werkzaamheden. Het bezwaar dat appellant tevens had gemaakt tegen het feit dat majoor P. omtrent appellants medische toestand op de werkvloer "uit de school geklapt" had, is niet-ontvankelijk verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Blijkens het hoger beroepschrift en het verhandelde ter zitting van de Raad richten de grieven van appellant zich op (de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen) de uitlatingen van majoor P., op de formulering van de gegrondverklaring van het bezwaar van appellant tegen de opdracht tot het verrichten van de werkzaamheden als crewroom-beheerder en op het feit dat hem geen naasthogere functie is opgedragen, ondanks het feit dat deze wel voorhanden was en hem zelfs was toegezegd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad is van oordeel dat het bezwaar van appellant tegen de uitlatingen van majoor P. door gedaagde op goede gronden niet-ontvankelijk is verklaard. Immers, het vermeende "uit de school klappen" van majoor P. kan niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) of als een daarmee gelijk te stellen appellabele handeling.
4.2. De Raad vermag voorts, anders dan appellant, niet in te zien dat de mogelijkheid bestaat dat uit (de gebezigde formulering in) het bestreden besluit mogelijk zou kunnen blijken dat hij geweigerd zou hebben een dienstopdracht te vervullen. De Raad kan niet anders dan concluderen dat het bezwaar dat appellant heeft gemaakt tegen de in het besluit van 11 mei 2000 vervatte opdracht geheel gegrond verklaard is omdat gedaagde gebleken was dat aan appellant niet feitelijk de daarbij bedoelde werkzaamheden waren opgedragen.
4.3. Voorzover in geschil is of zou zijn dat er wel (andere) passende functies (dan de functie van crewroombeheerder) voorhanden waren en zelfs zou zijn toegezegd dat appellant er daarvan één toegewezen zou krijgen merkt de Raad op dat deze stelling door appellant niet is onderbouwd en de stukken geen aanknopingspunten bieden voor de juistheid van die stelling.
5. Gelet op het vorenoverwogene moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. J.Th. Wolleswinkel en mr. K. Zeilemaker als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Okyay-Bloem als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2005.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) P.M. Okyay-Bloem.
HD
25.04