[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 26 april 2001 heeft gedaagde appellants uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 8 februari 2001 onveranderd vastgesteld op 15-25%.
Bij besluit van 14 september 2001 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank Leeuwarden, van oordeel dat het onderzoek niet volledig is geweest, heeft de orthopaedisch chirurg dr. J.J.A.M. van Raay verzocht een onderzoek in te stellen en van zijn bevindingen verslag te doen.
Van Raay heeft op 24 september 2002 zijn bevindingen gerapporteerd.
Bij uitspraak van 23 januari 2003, geregistreerd onder nummer 01/864 WAO, heeft de rechtbank Leeuwarden het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Op bij aanvullend beroepschrift (met bijlagen) van 25 maart 2003 aangevoerde gronden heeft mr. P.C.W.M. Meerbach, advocaat te Woerden, tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad gehouden op 8 april 2005, waar appellant noch zijn gemachtigde - zonder bericht - is verschenen. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door J.T. Wielinga, werkzaam bij het Uwv.
Appellant was werkzaam als automonteur tot hij op 1 februari 2000 is uitgevallen met klachten aan het bewegingsapparaat.
Bij besluit van 27 november 2000 heeft gedaagde appellant per 30 januari 2001 een WAO-uitkering toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%.
Appellant heeft tegen het besluit van 27 november 2000 bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 13 maart 2001 ongegrond verklaard. Hiertegen is geen beroep ingesteld.
Op 8 februari 2001 heeft appellant zich, deels vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de WAO en voor het overige deel vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet, ziek gemeld wegens toegenomen klachten aan zijn armen. Gedaagde heeft daarin geen aanleiding gezien de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant te wijzigen.
De door de rechtbank geraadpleegde deskundige Van Raay heeft in zijn rapport aangegeven dat de belastbaarheid van appellant zoals door hem is vastgesteld, overeenkomt met de belastbaarheid zoals die door de bezwaarverzekeringsarts A.J.M. Vellinga op 30 januari 2000 (aangescherpt) is vastgesteld en sedertdien niet is veranderd. Voorts is de deskundige Van Raay van mening dat de belasting van de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant, in aanmerking genomen ook de asterisken die aangeven dat er mogelijk een overschrijding van de belastbaarheid is, niet te boven gaat. Appellant was op 8 februari 2001 (de in geding zijnde datum) in staat de hem voorgehouden functies van samensteller, wikkelaar en printplatenmonteur te verrichten.
Naar vaste jurisprudentie van de Raad dient in beginsel het oordeel van de door de bestuursrechter ingeschakelde onafhankelijke medische deskundige te worden gevolgd. In dit geval doen zich geen feiten of omstandigheden voor die grond vormen om van deze lijn af te wijken. Daartoe heeft de Raad in aanmerking genomen dat de deskundige de stukken in het dossier heeft bestudeerd, een anamnese heeft afgenomen, appellant lichamelijk heeft onderzocht, informatie heeft opgevraagd uit het Academisch Ziekenhuis Groningen (Afdeling Orthopaedie) en het Antonius Ziekenhuis te Sneek (orthopaedisch chirurg Davidson) en inzage heeft gevraagd in het röntgendossier van het Antonius Ziekenhuis te Sneek. De Raad is van oordeel dat het rapport van Van Raay zorgvuldig en consistent is en dat het naar behoren is gemotiveerd. Waar Van Raay enkele malen melding maakt van een arbeidsdeskundige in plaats van een verzekeringsarts is kennelijk sprake van een abuis dat evenwel niets afdoet aan de door Van Raay getrokken conclusies. Door Van Raay is voldoende aannemelijk gemaakt dat appellant op de in geding zijnde datum in staat was de hem voorgehouden functies te vervullen.
De Raad volgt het advies van de deskundige Van Raay en voegt daaraan toe dat gedaagde voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen heeft geselecteerd om de schatting op te baseren en dat die functies ook voor het overige passend en geschikt voor appellant zijn te achten.
Uit het bovenstaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Aangezien er geen termen aanwezig zijn voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, beslist de Raad als volgt.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2005.
(get.) J. Janssen.
(get.) J.E. Meijer.