ECLI:NL:CRVB:2005:AT6780
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Privaatrechtelijke dienstbetrekking en persoonlijke dienstverrichting in het bestuursrecht
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door C.H. Visser van HB&G Accountants en Belastingadviseurs BV, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (gedaagde) ongegrond verklaard. Het geschil draait om de vraag of appellant in een privaatrechtelijke dienstbetrekking werkzaam was, wat zou impliceren dat hij verzekerd moest zijn onder de sociale werknemersverzekeringswetten.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 juni 2005 de zaak behandeld. De Raad overweegt dat voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking drie voorwaarden moeten zijn vervuld: de verplichting tot persoonlijke dienstverrichting, de verplichting tot loonbetaling door de werkgever, en het bestaan van een gezagsverhouding. De Raad concludeert dat aan de eerste voorwaarde, de persoonlijke dienstverrichting, niet is voldaan. Appellant had namelijk ook andere onderaannemers ingeschakeld die onder dezelfde voorwaarden werkten, en hij had zich zonder toestemming van de opdrachtgever door anderen mogen laten vervangen.
De Raad vernietigt het besluit van 29 april 2003 en de eerdere uitspraak van de rechtbank, en verklaart het beroep van appellant gegrond. Tevens wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,-- bedragen, en moet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het griffierecht van € 133,-- aan appellant vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van de voorwaarden voor een privaatrechtelijke dienstbetrekking en de rol van persoonlijke dienstverrichting in het bestuursrecht.