ECLI:NL:CRVB:2005:AT6795
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering en geschiktheid voorgehouden functies
In deze zaak gaat het om de weigering van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om aan appellante een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. De weigering is gebaseerd op de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 10 februari 2002 minder dan 15% bedroeg. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bestreden besluit van 1 oktober 2002, waarin de weigering van de uitkering werd gehandhaafd, werd door de rechtbank Zwolle ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 1 april 2005 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Mahadew, aangevoerd dat de verzekeringsartsen van het Uwv onvoldoende rekening hebben gehouden met haar medische beperkingen en dat de voor haar geselecteerde functies te belastend zijn. De Raad heeft de medische rapportages van de verzekeringsarts W.M. van der Boog en de bezwaarverzekeringsarts J.H. Nagel in overweging genomen. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante ongeschikt was voor haar eigen werk, maar dat er duurzame arbeidsmogelijkheden waren, terwijl de bezwaarverzekeringsarts geen medische redenen vond om van de primaire beoordeling af te wijken.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat de informatie van de thuiszorg en de huisarts geen nieuw licht werpt op de gezondheidstoestand van appellante. De Raad heeft vastgesteld dat de situatie op 19 maart 2002 ter beoordeling voorligt en dat verslechteringen in de gezondheidstoestand na deze datum niet in aanmerking kunnen worden genomen. De Raad heeft ook de geschiktheid van de voorgehouden functies beoordeeld en geconcludeerd dat deze functies niet boven de belastbaarheid van appellante uitgaan. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend.