ECLI:NL:CRVB:2005:AT6795

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4130 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering en geschiktheid voorgehouden functies

In deze zaak gaat het om de weigering van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om aan appellante een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. De weigering is gebaseerd op de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 10 februari 2002 minder dan 15% bedroeg. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bestreden besluit van 1 oktober 2002, waarin de weigering van de uitkering werd gehandhaafd, werd door de rechtbank Zwolle ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 1 april 2005 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Mahadew, aangevoerd dat de verzekeringsartsen van het Uwv onvoldoende rekening hebben gehouden met haar medische beperkingen en dat de voor haar geselecteerde functies te belastend zijn. De Raad heeft de medische rapportages van de verzekeringsarts W.M. van der Boog en de bezwaarverzekeringsarts J.H. Nagel in overweging genomen. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante ongeschikt was voor haar eigen werk, maar dat er duurzame arbeidsmogelijkheden waren, terwijl de bezwaarverzekeringsarts geen medische redenen vond om van de primaire beoordeling af te wijken.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat de informatie van de thuiszorg en de huisarts geen nieuw licht werpt op de gezondheidstoestand van appellante. De Raad heeft vastgesteld dat de situatie op 19 maart 2002 ter beoordeling voorligt en dat verslechteringen in de gezondheidstoestand na deze datum niet in aanmerking kunnen worden genomen. De Raad heeft ook de geschiktheid van de voorgehouden functies beoordeeld en geconcludeerd dat deze functies niet boven de belastbaarheid van appellante uitgaan. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend.

Uitspraak

03/4130 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante] , wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 20 februari 2002 geeft gedaagde geweigerd aan appellante vanaf 10 februari 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, op de grond dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15% bedroeg.
Bij besluit van 1 oktober 2002, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 februari 2002 gegrond verklaard voor zover het de datum van de weigering betreft. Bij het bestreden besluit heeft gedaagde ingaande 19 maart 2002 geweigerd aan appellante een WAO uitkering toe te kennen.
De rechtbank Zwolle heeft bij uitspraak van 7 juli 2003, nr. 02/1158 WAO, het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft bij gemachtigde mr. M. Mahadew, advocaat te Amsterdam, op bij aanvullend beroepschrift van 13 oktober 2003 aangevoerde gronden (met bijlagen) tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, gedateerd 24 oktober 2003.
Bij schrijven van 17 maart 2005 heeft appellante nog enkele stukken in het geding gebracht.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 1 april 2005, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Mahadew, voornoemd, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. E.T.B. Lap, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
II. MOTIVERING
In dit geding ligt de vraag ter beantwoording voor of de weigering om aan appellante een WAO-uitkering toe te kennen in rechte stand kan houden.
De Raad beantwoordt deze vraag, evenals de rechtbank, bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat gedaagde te weinig rekening heeft gehouden met haar beperkingen en dat de voor haar geselecteerde functies te belastend zijn. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante informatie van de Stichting Thuiszorg Icare Flevoland en de huisarts R.H. Munneke aan de Raad gestuurd.
Naar aanleiding van appellantes WAO-aanvraag heeft verzekeringsarts W.M. van der Boog haar op 6 november 2001 onderzocht. Deze arts is op basis van eigen onderzoek en informatie van de huisarts tot de conclusie gekomen dat appellante ongeschikt is voor haar eigen werk van productiemedewerkster en dat er sprake is van duurzame arbeidsmogelijkheden conform het opgestelde belastbaarheidsprofiel. In het belastbaarheidsprofiel heeft Van der Boog, voornoemd, beperkingen opgenomen in verband met rugklachten, varicosis en spanningshoofdpijn.
De bezwaarverzekeringsarts J.H. Nagel heeft in het kader van de bezwaarprocedure gerapporteerd dat er geen medische redenen zijn om af te wijken van de primaire beoordeling. In verband met een eerdere ziekteperiode wordt de eerste ziektedag voor de WAO vastgesteld op 19 maart 2001.
Gelet op de beschikbare medische gegevens is de Raad niet van oordeel dat gedaagdes verzekeringsartsen de lichamelijke beperkingen van appellante hebben onderschat. De Raad overweegt dat de in hoger beroep overgelegde informatie van de thuiszorg en de huisarts geen ander licht werpt op de gezondheidstoestand van appellante.
Ter zitting van de Raad heeft appellante er op gewezen dat zij in 2004 een operatie heeft ondergaan en dat het met haar gezondheid steeds slechter gaat. De Raad wijst er op dat in dit geding de situatie op 19 maart 2002 ter beoordeling voorligt. Met een verslechtering in de gezondheidstoestand na die datum kan in dit geding geen rekening worden gehouden.
Gedaagde heeft in het verweerschrift in hoger beroep vermeld dat de volgende functies voor de schatting zijn gebruikt: Samensteller (Fb-code 8463), Naaister meubelbekleding (Fb-code 7964) en Confectienaaister (Fb-code 7952).
De Raad acht het, mede gelet op het feit dat deze functies geen enkele markering ten teken dat de belastbaarheid mogelijk wordt overschreden kennen, aannemelijk dat de belasting in deze aan appellante als geschikte arbeidsmogelijkheden voorgehouden functies haar belastbaarheid niet te boven gaan.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. D.J. van der Vos in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier en uitsproken in het openbaar op 13 mei 2005.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.H.A. Uri.