ECLI:NL:CRVB:2005:AT6813

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4795 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
  • J.Th. Wolleswinkel
  • F.A.M. Stroink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar wegens termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om de vraag of het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk is verklaard omdat dit niet binnen de wettelijk gestelde termijn van zes weken is ingediend. Appellant, wonende te [woonplaats], heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juli 2004, waarin het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het besluit van 20 december 2001 op de juiste wijze was bekendgemaakt en dat het op 2 januari 2002 daadwerkelijk aan appellant was verzonden.

Tijdens de zitting op 28 april 2005 is appellant in persoon verschenen, terwijl gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. A.J. Buurma van het Gemeentevervoerbedrijf Amsterdam. De Raad voor de Rechtspraak heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat het besluit van 20 december 2001 aan het juiste adres was gericht. Appellant had in april 2002 rechtshulp gezocht, maar dit leidde niet tot een verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding.

De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er zijn geen termen aanwezig om proceskosten te vergoeden op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 2 juni 2005, met als voorzitter mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers en leden mr. J.Th. Wolleswinkel en prof. mr. F.A.M. Stroink, in tegenwoordigheid van griffier mr. P.J.W. Loots.

Uitspraak

04/4795 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juli 2004, nr. AWB 03/3960 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 28 april 2005, waar appellant in persoon is verschenen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J. Buurma, werkzaam bij het Gemeentevervoerbedrijf Amsterdam.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant heeft bij brief van 19 mei 2003 bezwaar gemaakt tegen een besluit van gedaagde van 20 december 2001.
Bij besluit van 17 juli 2003 heeft gedaagde dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat dit niet binnen de daarvoor wettelijk gestelde termijn van zes weken is ingediend.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit laatste besluit ongegrond verklaard. Daartoe is onder meer overwogen dat voldoende aannemelijk is dat het besluit van 20 december 2001 op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt en in ieder geval op 2 januari 2002 daadwerkelijk aan appellant is verzonden.
3.1. De Raad deelt het oordeel van de rechtbank en onderschrijft ook de overwegingen die daaraan ten grondslag zijn gelegd. De Raad merkt hierbij nog op dat het besluit van 20 december 2001, anders dan appellant het doet voorkomen, aan het juiste adres was gericht.
3.2. Ter zitting heeft appellant nog medegedeeld dat hij zich omstreeks april 2002 tot het bureau voor rechtshulp heeft gewend om advies over het hem verleende ontslag, als neergelegd in het besluit van 20 december 2001. Dit besluit is toen desgevraagd vanwege gedaagde aan genoemd bureau toegezonden. Naar aanleiding hiervan merkt de Raad op dat indien ervan zou worden uitgegaan dat appellant eerst langs deze weg in het bezit is gekomen van het besluit van 20 december 2001, evenzeer moet worden gesproken van niet verschoonbare overschrijding van de voor het maken van bezwaar gestelde termijn van zes weken.
3.3. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. J.Th. Wolleswinkel en prof. mr. F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2005.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) P.J.W. Loots.