05/1904 AW-VV
05/1905 AW-VV
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet, in het geding tussen:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Brunssum, verzoeker,
[gedaagde 1], wonende te [woonplaats], gedaagde 1,
[gedaagde 2], wonende te [woonplaats], gedaagde 2.
Bij uitspraak van 5 oktober 2004, nrs. AWB 04/24 AW GIF en AWB 04/25 AW GIF (hierna: de aangevallen uitspraak), heeft de rechtbank Maastricht de beroepen van gedaagden tegen de in die uitspraak vermelde - zakelijk gelijkluidende - bestreden besluiten van 25 november 2003 gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en verzoeker opgedragen nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Voorts heeft de rechtbank beslissingen gegeven omtrent vergoeding van proceskosten en griffierecht.
Verzoeker heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter van de Raad verzocht om met overeenkomstige toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen, ertoe strekkende dat de werking van de aangevallen uitspraak wordt opgeschort totdat op het hoger beroep is beslist.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 9 mei 2005, waar verzoeker zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. E.D. Buitenhek, verbonden aan Buitenhek & Van Doorn Consultancy, alsmede door R.T.J. Niezing, werkzaam bij de gemeente Brunssum. Gedaagden zijn in persoon verschenen en gedaagde 1 werd bijgestaan door mr. M.A. Vermeer-Hordijk, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand.
1. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Gedaagden zijn werkzaam bij afdeling Financiën van de sector Middelen van de gemeente Brunssum, in de functie van administratief/financieel medewerker comptabiliteit.
1.2. In 2000 is besloten tot invoering van een systeem van organieke functiewaardering binnen de gemeente. Per 1 juli 2001 is de Procedureregeling organieke functiebeschrijving en -waardering gemeente Brunssum in werking getreden. Die regeling voorziet in functiewaardering met toepassing van het systeem Fuwa-Met, 1996.
1.3. Bij zakelijk gelijkluidende besluiten van 17 april 2003 is aan gedaagden medegedeeld dat verzoeker op 20 augustus 2002 de beschrijving van hun functie heeft vastgesteld en dat de waardering van deze functie per 1 juli 2001 heeft geleid tot toekenning van 43 punten, hetgeen betekent dat hun salaris als voorheen wordt ingepast in functieschaal 6. Voor het gezichtpunt 'kennis' zijn in totaal 29 punten toegekend, te weten 26 punten voor het onderdeel opleidingsniveau, één punt voor het onderdeel aanvullende opleiding en twee punten voor het onderdeel ervaringsjaren.
1.4. Bij de bestreden besluiten op bezwaar van 25 november 2003 heeft verzoeker de functiebeschrijving aangevuld met de specifieke taak "Is belast met de afstemming van de specificaties van de grootboekrekeningen" en zijn besluiten voor het overige onverkort gehandhaafd.
1.5. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de bestreden besluiten vernietigd. Daartoe is - kort gezegd - overwogen dat het verzoeker niet vrij stond, zeker niet ongemotiveerd, de functiewaarderingsronde te benutten om de opleidingseis voor een gelijkblijvende functie te verlagen en dat verzoeker ten onrechte heeft nagelaten te verwoorden waarom de uitbreiding van de functiebeschrijving met een specifieke taak geen gevolgen zou moeten hebben voor de waardering van de functie.
2. Naar aanleiding van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.1. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien bij de Raad hoger beroep is ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2. Verzoeker wenst dat de werking van de aangevallen uitspraak wordt opgeschort, in die zin dat hangende het hoger beroep geen nieuwe beslissingen op bezwaar behoeven te worden genomen. Daartoe heeft verzoeker gewezen op de zijns inziens onomkeerbare gevolgen van uitvoering van de aangevallen uitspraak. Niet alleen zal het opleidingsniveau van de organieke functie van administratief/financieel medewerker comptabiliteit moeten worden verhoogd, maar ook zal de persoonlijke salarisinpassing van gedaagden moeten worden herzien. De regelgeving voorziet niet in het terugdraaien van die gevolgen indien het hoger beroep in de hoofdzaak slaagt, aldus verzoeker.
2.3. De voorzieningenrechter kan verzoeker in deze redenering niet volgen. De bestreden besluiten zijn vernietigd omdat daaraan naar het oordeel van de rechtbank een motiveringsgebrek kleefde. Niet valt uit te sluiten dat verzoeker dit gebrek bij de nieuw te nemen besluiten op bezwaar zal weten te herstellen. Uitvoering van de aangevallen uitspraak leidt dan ook niet noodzakelijkerwijs tot de door verzoeker geschetste gevolgen. Deze gevolgen zijn bovendien niet onomkeerbaar, nu de nieuwe besluiten op grond van artikel 6:19, eerste lid, in verbinding met artikel 6:24 van de Awb zullen worden betrokken in het bij de Raad aanhangige hoger beroep. Anders dan verzoeker blijkbaar veronderstelt, geldt dit ook voor de individuele salarisinpassing van gedaagden, nu de door de rechtbank vernietigde besluiten daarop mede betrekking hebben.
2.4. De voorzieningenrechter overweegt verder dat de wetgever aan het instellen van hoger beroep in zaken als de onderhavige uitdrukkelijk geen schorsende werking heeft willen toekennen en daarmee het risico van eventuele moeilijkheden bij de naleving van de in hoger beroep aangevochten uitspraak bij het betrokken bestuursorgaan heeft gelegd. Van omstandigheden die een afwijking van dit uitgangspunt kunnen rechtvaardigen, is in dit geval onvoldoende gebleken.
2.5. Er is dus geen plaats voor toepassing van artikel 8:81 van de Awb. Het daartoe strekkende verzoek zal worden afgewezen.
2.6. De voorzieningenrechter acht het voorshands redelijk dat verzoeker de nieuwe besluiten op bezwaar neemt en aan gedaagden bekend maakt binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
2.7. De voorzieningenrechter acht het voorts raadzaam dat verzoeker, indien hij bij de nieuw te nemen besluiten zijn standpunt met betrekking tot de functiewaardering handhaaft, in ieder geval nader gemotiveerd uiteenzet hoe - in de woorden van paragraaf 1.1 van het systeem Fuwa-Met - "het opleidingsniveau dat tenminste noodzakelijk is om de taken in de functiebeschrijving volledig en naar behoren te kunnen uitvoeren" in het geval van gedaagden is bepaald. Daarbij gaat het erom, een verband te leggen tussen het samenstel van feitelijk te verrichten werkzaamheden en "de op de functie toegespitste opleiding". Ook zal verzoeker aandacht moeten besteden aan de vraag of, en zo ja waarom, thans met een geringere (basis)opleiding genoegen wordt genomen dan voorheen.
3. Er zijn termen om verzoeker met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van gedaagden. Voor gedaagde 1 betreft het € 322,00 aan kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, € 34,50 aan reiskosten en € 145,60 aan verletkosten, in totaal € 502,10. Voor gedaagde 2 betreft het € 34,50 aan reiskosten en € 145,60 aan verletkosten, in totaal € 180,10.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb af;
Veroordeelt verzoeker in de proceskosten van gedaagde 1 tot een bedrag van € 502,10 en van gedaagde 2 tot een bedrag van € 180,10, te betalen door de gemeente Brunssum.
Aldus gegeven door mr. R. Kooper als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van E. Blijleven-de Vries als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2005.
(get.) E. Blijleven-de Vries.