ECLI:NL:CRVB:2005:AT6926

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-1989 NABW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bijstandsuitkering en schadevergoeding wegens onheuse bejegening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2005 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep dat door verzoeker was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Verzoeker, die een uitkering ontving op basis van de Algemene bijstandswet, had gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verzocht om een schadevergoeding van € 9.000.000,-- wegens onheuse bejegening en slordig omgaan met zijn privacygevoelige gegevens. Dit verzoek was door gedaagde afgewezen, en het daartegen ingediende bezwaar was ongegrond verklaard.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker in zijn verzoekschrift onvoldoende onderbouwde argumenten had aangedragen die de noodzaak voor een spoedeisende voorziening konden rechtvaardigen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen zodanig spoedeisend belang was dat de uitspraak in de hoofdzaak niet kon worden afgewacht. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter verwees naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht en de Beroepswet, die de voorwaarden voor het treffen van een voorlopige voorziening schetsen.

De uitspraak benadrukt dat de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te verzoeken niet bedoeld is om de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen zonder dat er sprake is van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om proceskosten of griffierecht toe te kennen. De beslissing werd openbaar uitgesproken, waarbij de namen van de rechters en de griffier werden vermeld.

Uitspraak

05/1989 NABW-VV
U I T S P R A A K
van
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet, in het geding tussen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, gedaagde.
I. INLEIDING
Bij brief van 15 december 2004 heeft verzoeker hoger beroep ingesteld (bij de Raad aanhangig onder reg.nr. 04/6872 NABW) tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 10 december 2004, reg.nrs. 04/4124 NABW en 04/5514 NABW.
Bij brief van 18 maart 2005 heeft verzoeker tevens verzocht om toepassing van
artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij brief van 4 april 2005 heeft verzoeker nadere stukken aan de Raad gezonden.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
II. MOTIVERING
Uit de gedingstukken blijkt dat verzoeker op 18 december 2002 gedaagde heeft verzocht hem een schadevergoeding toe te kennen van in totaal € 9.000.000,--. Verzoeker, die van gedaagde een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet ontvangt, is van mening dat gedaagde hem onheus heeft bejegend en slordig is omgegaan met privacygevoelige gegevens van hem. Bij brief van 21 maart 2003 heeft gedaagde het verzoek afgewezen. Het daartegen door verzoeker gemaakte bezwaar is bij besluit van 19 augustus 2004 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank, voorzover hier van belang, het beroep van verzoeker tegen het besluit van 19 augustus 2004 ongegrond verklaard.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Volgens - inmiddels - vaste rechtspraak van de Raad (vgl. de uitspraak van 2 december 2003, gepubliceerd in AB 2004, nr. 186) is de mogelijkheid om hangende (hoger) beroep een verzoek om voorlopige voorziening te doen, niet bedoeld om
door middel van de zogenoemde “kortsluiting” de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. Indien van enig spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening voorafgaand aan de uitspraak in de hoofdzaak geen sprake is, is daarin een grond gelegen om geen gebruik te maken van de in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, en het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen.
In het verzoekschrift heeft verzoeker vermeld dat de noodzaak tot het indienen van een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening daarin is gelegen, dat hij in grote problemen zit en de situatie voor hem niet te verdragen is. De voorzieningenrechter ziet in deze niet onderbouwde stelling van verzoeker geen aanknopingspunt voor het aannemen van een zodanig spoedeisend belang dat de uitspraak in de hoofdzaak niet zou kunnen worden afgewacht.
Het verzoek om voorlopige voorziening is dan ook kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak kan doen zonder toepassing van artikel 8:83, eerste lid, van de Awb.
Voor bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht ziet de voorzieningenrechter ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Aldus gegeven door mr. drs. Th.G. Simons, in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2005.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) P.E. Broekman.
JvS
905